ECLI:NL:RBROT:2018:3276

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
NL17.8409
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van nieuwe asielmotieven en de vereisten voor actieve houding van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse man van Koerdische afkomst, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die eerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser een nieuwe asielaanvraag moest indienen, omdat hij nieuwe asielmotieven had aangevoerd die niet eerder waren behandeld. Eiser had verklaard dat zijn vader zich bij de Islamitische Staat had aangesloten, maar later bleek dat zijn vader als infiltrant voor de Koerdische overheid had gewerkt. De rechtbank vond dat eiser onvoldoende had onderbouwd waarom hij niet eerder deze nieuwe informatie had kunnen aanvoeren en dat hij in de tussentijd een actieve houding had moeten aannemen om zijn nieuwe asielmotief te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag terecht was en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank benadrukte dat de wetgever had gekozen voor een procedure waarbij nieuwe asielmotieven in een nieuwe aanvraag behandeld moeten worden, en dat dit in het belang van de rechtsbescherming van de individuele vreemdeling is. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.8409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2018 in de zaak tussen

[Naam eiser] , eiser

gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. J.M. van Leeuwe-Hokke.

ProcesverloopBij besluit van 14 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraakse nationaliteit en is geboren op 9 maart 1990.
2. Eiser heeft in eerste instantie aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn vader in 2014 is vertrokken naar Syrië. Eiser weet niet zeker waarom zijn vader naar Syrië is vertrokken, maar vermoedt dat zijn vader zich heeft aangesloten bij de Islamitische Staat (IS). Eiser is een aantal dagen later benaderd door twee personen, die namens zijn vader vroegen of eiser zich bij IS wilde aansluiten. Daarna is eiser nog één keer door hen gebeld. Eiser is vertrokken naar Iran. Eiser vreest dat hij opnieuw wordt lastiggevallen door deze personen wanneer hij terugkeert naar Irak.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Eiser heeft verklaard dat zijn naam [Naam eiser] is en dat hij is geboren op 9 maart 1990;
  • Eiser is afkomstig uit Kirkuk, Irak;
  • Eiser is Koerd en van geboorte Soenniet;
  • Eiser stelt dat hij seculier is;
  • Eiser stelt dat zijn vader zich in Syrië heeft aangesloten bij IS en vervolgens twee mannen heeft gestuurd omdat hij wilde dat eiser en zijn familie naar Syrië kwamen.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiser wordt gevolgd in zijn gestelde nationaliteit, identiteit, herkomst, etniciteit en religie. Ook wordt eiser gevolgd in zijn verklaring dat hij seculier is. De verklaring van eiser over zijn vader die zich in Syrië bij IS heeft aangesloten en wil dat eiser ook naar Syrië komt, acht verweerder niet geloofwaardig. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
5. Eiser voert in beroep aan dat zijn aanvankelijke gedachte is geweest dat zijn vader zich vrijwillig had aangesloten bij IS. Nu blijkt dat zijn vader als infiltrant voor de Koerdische overheid heeft gewerkt, zodat hij informatie over IS zou kunnen verzamelen en doorgeven aan de Koerdische overheid. Zijn vader is inmiddels teruggekeerd naar Irak en werkt voor het Koerdische leger. Eiser meent dat hij over dit nieuwe asielmotief opnieuw gehoord moet worden.
6. De rechtbank stelt voorop dat zij ambtshalve bekend is met de verwijzingsuitspraak van 4 oktober 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) waarbij prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over nieuwe asielmotieven in de beroepsfase (ECLI:NL:RVS:2017:2669). De Afdeling vraagt zich, samengevat, af of het Unierecht de bestuursrechter ertoe dwingt om een voor het eerst in beroep aangevoerd asielmotief bij de beoordeling van het beroep te betrekken.
6.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om onderhavige procedure aan te houden in afwachting van de beantwoording van de door de Afdeling gestelde prejudiciële vragen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de Afdeling in de verwijzingsuitspraak van 4 oktober 2017 reeds het volgende heeft overwogen.
“10.4. De Nederlandse wetgever heeft er samenvattend bewust voor gekozen om het ex nunc-onderzoek dat onder artikel 83 van de Vw 2000 plaatsvindt, niet te verruimen tot nieuwe asielmotieven. Zijn redenen hiervoor in aanmerking nemend, gaat de Afdeling ervan uit dat de wetgever evenmin ruimte ziet om achtergehouden asielmotieven onder het ex nunc-onderzoek van artikel 83 van de Vw 2000 te laten vallen. Ook voor beoordeling van asielmotieven die verband houden met feiten en omstandigheden die zich voor het besluit hebben voorgedaan, maar die een vreemdeling verwijtbaar niet in de bestuurlijke fase heeft aangevoerd, geldt derhalve dat de vreemdeling een volgend verzoek om internationale bescherming zal moeten indienen. Dat de vreemdeling in dat geval laat een asielmotief aanvoert, kan gevolgen hebben voor de geloofwaardigheidsbeoordeling, maar dit hoeft niet (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:101, r.o. 4.1. met de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2170, r.o. 5.).
10.5.
Deze door de Nederlandse wetgever gemaakte keuze blijft naar voorlopig oordeel van de Afdeling binnen de grenzen van de procedurele autonomie. Daarbij acht de Afdeling van belang dat deze keuze niet alleen is ingegeven door praktische en rechtseconomische overwegingen, maar ook is gericht op het waarborgen van de rechtsbescherming voor de individuele vreemdeling. Zo wordt de vreemdeling door de beslissingsautoriteit opnieuw persoonlijk gehoord over zijn verzoek en stelt hij de vreemdeling voorafgaand aan een eventuele afwijzing van het verzoek in staat hierop een zienswijze in te dienen. Ook overigens is de procedure bij de beslissingsautoriteit naar zijn aard geschikter om onderzoek te doen naar de vraag of een nieuw of achtergehouden asielmotief tot internationale bescherming zou moeten leiden dan de procedure bij de bestuursrechter in eerste aanleg in asielzaken, nu de beslissingsautoriteit daarin nieuw feitenonderzoek kan verrichten.”
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser een nieuwe asielaanvraag moet indienen wanneer hij zijn nieuwe asielmotief beoordeeld wenst te zien. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat eiser verweerder op de hoogte heeft gesteld van zijn nieuwe asielmotief in de gronden van beroep van 3 oktober 2017. Nu eiser dat nieuwe asielmotief in het kader van zijn eerste asielaanvraag behandeld wenst te zien, had van eiser een actieve houding mogen worden verwacht in het onderbouwen van de aannemelijkheid van dit nieuwe asielmotief in afwachting van het oordeel van de rechtbank over die wens. Ter zitting heeft eiser desgevraagd meegedeeld dat hij het nieuws over de terugkeer van zijn vader kort voor het gesprek met zijn raadsman over de in te dienen beroepsgronden had vernomen van zijn broer. Gelet op het tijdsverloop daarna van ruim vijf maanden tot aan de zitting en het feit dat verweerder eisers vorige asielmotief ongeloofwaardig heeft geacht, had het in de rede gelegen dat eiser in die periode het nodige had ondernomen om zijn nieuwe asielmotief te kunnen onderbouwen en van zijn pogingen daartoe melding had gemaakt in de beroepsprocedure. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat een ieder die niet moslim is, per definitie een veiligheidsprobleem heeft in Irak. Nu eiser niet gelovig is, verwacht eiser problemen bij terugkeer naar Irak.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat het feit dat eiser seculier is in het geval van eiser niet leidt tot de conclusie dat eiser vluchteling is of een risico loopt als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij heeft verweerder terecht verwezen naar eisers verklaringen, waaruit blijkt dat hij de afgelopen negen jaar geen enkel probleem heeft ondervonden vanwege zijn gedachtengoed. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat hij bij terugkeer naar Irak een risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser weliswaar naar diverse algemene openbare bronnen heeft verwezen, maar dat hij zijn gestelde vrees op geen enkele wijze heeft geïndividualiseerd. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
8. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is daarom ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Andel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.