ECLI:NL:RBROT:2018:3445

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
ROT17/5319
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen beëindiging schuldhulpverleningstraject op basis van Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser tegen de beëindiging van zijn schuldhulpverleningstraject door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. N. Roos, heeft zijn beroep ingesteld tegen het besluit van 7 augustus 2017, waarin het bezwaar tegen de beëindiging van het schuldhulpverleningstraject ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 11 april 2018 mondeling uitspraak gedaan na de sluiting van het onderzoek ter zitting.

De rechtbank overweegt dat het college van burgemeester en wethouders op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening het schuldhulpverleningstraject heeft beëindigd, omdat een schuldeiser medewerking aan een minnelijk traject heeft geweigerd. De rechtbank verwijst naar eerdere vonnissen van 6 maart 2017, waarin verzoeken van de eiser om een dwangakkoord en een schuldsaneringsregeling zijn afgewezen. De rechtbank concludeert dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het schuldhulpverleningstraject geen kans van slagen meer had en dat de beëindiging van het traject niet onevenredig was, ondanks de nadelige gevolgen voor de eiser.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is ondertekend door rechter mr. H. Bedee en griffier mr. M.B. Volp. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/5319
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. N. Roos,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigden: mr. J.A. van Aanholt en mr. I. Plaisier.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door [naam] .
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 11 april 2018 heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Bij besluit van 7 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het aan eiser geboden schuldhulpverleningstraject op grond van Wet gemeentelijke schuldhulpverlening beëindigd. Bij het bestreden besluit van 7 augustus 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. Een schuldeiser weigert medewerking aan een minnelijk traject en bij vonnissen van deze rechtbank van 6 maart 2017 zijn eisers verzoeken om een dwangakkoord en om een schuldsaneringsregeling (WSNP) afgewezen.
3. Op grond van deze omstandigheden heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het schuldhulpverleningstraject geen kans van slagen meer heeft en beëindigd wordt. Dat dit standpunt eiser in zijn belang treft is duidelijk, maar maakt verweerders afweging niet onevenredig. Evenmin blijkt van bijzondere omstandigheden die verweerder hadden moeten nopen om niet tot beëindiging over te gaan. Verweerder heeft zich na het blijken van een tweede schuld bij het LBIO voldoende ingespannen om wederom tot een schuldregeling te komen. In geval niet alle schuldeisers met een aangeboden regeling akkoord gaan, is dat een omstandigheid die buiten de macht van het college ligt en is bij de beëindiging voor een nadere belangenafweging geen plaats (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:295). De rechtbank kan zich overigens verenigen met hetgeen verweerder in het verweerschrift naar voren heeft gebracht.
4. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenvergoeding is daarom geen aanleiding.
Dit proces-verbaal is ondertekend door mr. H. Bedee, rechter, en mr. M.B. Volp, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.