ECLI:NL:RBROT:2018:593

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
ROT 17/5146
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 12 juni 2017, waarbij hem een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet was toegekend. Het bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. Eiser stelde dat hij het besluit pas in de derde week van juni had ontvangen, waardoor de bezwaartermijn pas later zou zijn ingegaan. De rechtbank oordeelde echter dat het primaire besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 13 juni 2017 was aangevangen. Het bezwaarschrift van 25 juli 2017 was daarmee te laat ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheid van de indiener om binnen de gestelde termijnen te handelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/5146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. P. van Baaren,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. J.C. Avedissian.

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 12 juni 2017 (het primaire besluit) met ingang van
11 april 2017 aan eiser een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet toegekend.
Bij brief van 25 juli 2017, ontvangen door verweerder per fax op 25 juli 2017, heeft eiser tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij besluit van 9 augustus 2017 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, onder de overweging dat niet binnen de termijn van zes weken bezwaar is gemaakt en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft desgevraagd een schriftelijke uitleg gegeven over de datum en werkwijze van de bekendmaking van het primaire besluit en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Eiser stelt in bezwaar dat hij het primaire besluit de derde week van juni heeft ontvangen en daarom de bezwaartermijn niet is gaan lopen vanaf 12 juni 2017, maar pas vanaf de datum van bezorging van de brief. In beroep stelt eiser dat het primaire besluit niet op 12 juni 2017 is bezorgd, maar eerst drie weken later. Eiser stelt dat de dagtekening ergens begin juli 2017 had moeten liggen en dat het bezwaarschrift wel tijdig is ingediend. Tevens stelt eiser dat verweerder wijst op de onfeilbaarheid van haar systemen, dat is volgens eiser een utopie.
4.1
In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbende zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7888, heeft het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voldaan als het besluit wordt verzonden naar het laatst bekende adres van betrokkene.
4.2
Verweerder heeft het primaire besluit verzonden naar het adres van eiser, [adres eiser] , [postcode] te Rotterdam. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het nemen van het primaire besluit op dit adres woonachtig was.
4.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder het primaire besluit op de juiste wijze heeft bekendgemaakt door deze, voorzien van een juiste tenaamstelling, te verzenden naar het juiste adres van eiser. Er mag dan van worden uitgegaan dat het primaire besluit op juiste wijze is bezorgd en eiser niet veel later dan de volgende dag heeft bereikt. De termijn om bezwaar te maken tegen het primaire besluit is derhalve aangevangen op 13 juni 2017 en eindigde op 24 juli 2017. Het bezwaarschrift van 25 juli 2017 is daarom buiten de in artikel 6:7 van de Awb bepaalde termijn door verweerder ontvangen, zodat het bezwaar te laat is gemaakt.
4.4
Eiser heeft het besluit wel ontvangen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat eiser buiten de bezwaartermijn het primaire besluit aan hem heeft overhandigd. Het is de gemachtigde van eiser niet duidelijk wanneer eiser het primaire besluit precies heeft ontvangen. Dat eiser eerst op 25 juli 2017 naar zijn gemachtigde is gegaan met het primaire besluit en dus buiten de termijn bezwaar is gemaakt, komt voor rekening en risico van eiser. Van omstandigheden waardoor eiser eerder geen bezwaar heeft kunnen maken, desnoods in de vorm van een later aan te vullen, pro forma bezwaarschrift om de bezwaartermijn veilig te stellen, is de rechtbank niet gebleken. Er is de rechtbank dan ook niet gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan tot verschoonbaarheid van het verzuim kan worden geconcludeerd. Dit betekent dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van A.M.S.J. Baggerman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.