4.2Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
[naam verdachte] wordt kort gezegd verweten dat hij zich, in de periode van 26 juni 2008 tot en met 30 november 2012, schuldig heeft gemaakt aan passieve niet ambtelijke omkoping.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is primair aangevoerd dat voor de uitleg van de termen lastgever en lasthebber in artikel 328ter Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet worden aangesloten bij de betekenis die daaraan wordt gegeven in het civiele recht.
Het begrip lastgeving is gedefinieerd in artikel 7:414 Burgerlijk Wetboek. Gelet op die definitie kan [naam verdachte] niet worden aangemerkt als lasthebber en valt hij daarmee ook niet onder de strafbaarstelling van artikel 328ter Sr. [naam verdachte] was nergens toe bevoegd, hij adviseerde. Hij ging geen overeenkomsten aan, verrichtte geen rechtshandelingen en al helemaal niet vanuit een verplichting.
Subsidiair, voor het geval [naam verdachte] naar het oordeel van de rechtbank wel is aan te merken als lasthebber in de zin van artikel 328ter Sr, is betoogd dat uit het dossier niet blijkt welke door hem jegens zijn lastgevers verzwegen handeling(en) [naam verdachte] bij de uitvoering van zijn last zou hebben gedaan of nagelaten. Hij heeft slechts [naam onderneming] bij beide woningcorporaties geïntroduceerd, en hen van advies gediend. Hij is niet betrokken geweest bij door bemiddeling van [naam onderneming] tot stand gekomen concrete transacties tussen de beide woningcorporaties en de banken.
Meer subsidiair is vrijspraak bepleit omdat niet kan worden bewezen dat [naam verdachte] in privé giften heeft aangenomen. [naam medeverdachte rechtspersoon] , niet [naam verdachte] , was degene die gelden heeft ontvangen en die facturen verzond. [naam onderneming] heeft deze facturen betaald op de bankrekening van [naam medeverdachte rechtspersoon] .
Meest subsidiair is aangevoerd dat [naam verdachte] [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] niet heeft gevraagd om de door hen aan [naam medeverdachte rechtspersoon] gedane feebetalingen tegenover Portaal en De Woonplaats te verzwijgen. Evenmin hebben [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] [naam verdachte] verzocht om die betalingen jegens genoemde woningcorporaties te verzwijgen. [naam verdachte] zelf vond, zoals hij heeft verklaard, deze feebetalingen in zijn relatie tot Portaal en De Woonplaats niet relevant. Hij heeft er dus wel over nagedacht, maar niet zodanig getwijfeld dat hij (uiteindelijk) aanleiding zag om deze feebetalingen aan genoemde woningcorporaties te melden. Voor [naam verdachte] was het helder dat er geen relatie was tussen de inhoud van zijn werk en de inkomsten van [naam medeverdachte rechtspersoon] , aldus de verdediging.
Artikel 328ter Sr ziet op het actief en passief omkopen van personen werkzaam in de private sector, waarbij de strafbaarheid van deze gedraging afhankelijk is gesteld van:
bij passieve omkoping: het in strijd met de goede trouw door de ontvanger verzwijgen van de hem geboden voordelen tegenover zijn werkgever of lastgever;
ij actieve omkoping: de aanname van de aanbieder dat zijn gift of belofte door de ontvanger tegenover zijn werkgever of lastgever zal worden verzwegen.
Het eerste lid van artikel 328ter Sr heeft betrekking op passieve omkoping en luidde ten tijde van de tenlastegelegde periode - voor zover van belang - als volgt:
“Hij die, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking of optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift (…) aanneemt (...) en dit aannemen (…) in strijd met de goede trouw verzwijgt tegenover zijn werkgever of lastgever, wordt gestraft met (…).”
De bestanddelen zullen achtereenvolgens en in volgorde van de met betrekking tot die bestanddelen gevoerde verweren worden besproken.
Ofschoon als meer subsidiair verweer door de verdediging aan de orde gesteld, zal de rechtbank allereerst de vraag bespreken, wie in deze zaak - [naam verdachte] of [naam medeverdachte rechtspersoon] - als dader van het onder 1 tenlastegelegde feit moet worden aangemerkt. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
Ten tijde van de tenlastegelegde gedragingen (passieve niet-ambtelijke omkoping) was [naam verdachte] (mede)aandeelhouder en (middellijk) bestuurder van [naam medeverdachte rechtspersoon] . In laatstgenoemde hoedanigheid had [naam verdachte] grote, zo niet bepalende invloed op de feitelijke gang van zaken binnen [naam medeverdachte rechtspersoon] en kon hij beschikken over de bankrekening(en) van deze vennootschap. Het is [naam verdachte] geweest die bovenvermelde afspraken met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] heeft gemaakt over het door laatstgenoemden (gedeeltelijk) doorbetalen aan [naam medeverdachte rechtspersoon] van fees ter zake van door hun bemiddeling tussen Portaal en De Woonplaats gesloten geldlenings-overeenkomsten en derivaatcontracten. Afspraken waarbij [naam verdachte] , die immers kon beschikken over de bankrekening(en) van [naam medeverdachte rechtspersoon] , een duidelijk eigen belang had.
Omkopen en/of (zoals in dit geval) omgekocht worden, valt niet binnen de doelomschrijving van [naam medeverdachte rechtspersoon] en behoort evenmin tot haar normale bedrijfsactiviteiten. Het was niet [naam medeverdachte rechtspersoon] , maar veeleer [naam verdachte] die belang had bij de tenlastegelegde passieve omkoping en die daarbij [naam medeverdachte rechtspersoon] slechts als instrument heeft gebruikt. Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die nopen tot het oordeel dat deze omkoping in redelijkheid aan [naam medeverdachte rechtspersoon] dient te worden toegerekend, heeft niet [naam medeverdachte rechtspersoon] , maar [naam verdachte] als dader van het onder 1 tenlastegelegde feit te gelden.
Anders dan door de verdediging is bepleit, dient voor de uitleg van het begrip lasthebber in artikel 328ter Sr geen aansluiting moet worden gezocht bij de definitie van het begrip lastgeving in het civiele recht. Aan begrippen die in het strafrecht voorkomen, dient zoveel mogelijk een autonome betekenis te worden toegekend die tegemoet komt aan de strekking van de desbetreffende strafrechtelijke regeling.Bij de interpretatie van het begrip lasthebber is dan ook het achterliggend beschermd belang van doorslaggevende betekenis. Het gaat er om de zuiverheid van de betrekking tussen werkgever of lastgever en werknemer of lastnemer te beschermen en de publieke moraal.
Hoewel na de wetswijziging in 2015 het beschermd belang van artikel 328ter Sr is verruimd en aldus ook een ruimere betekenis toekomt aan het begrip lasthebber, werd ook reeds vóór die wijziging aan het begrip lasthebber reeds een ruime betekenis toegekend. In de literatuurwordt bijvoorbeeld gesteld dat de begrippen werkgever en lastgever dienen te worden geïnterpreteerd als “degene tegenover wie iemand in de private sector verantwoording schuldig is voor zijn werkzaamheden”.
In het licht van deze uitleg kan [naam verdachte] , die op grond van overeenkomsten van opdracht namens [naam medeverdachte rechtspersoon] advieswerkzaamheden verrichtte voor beide woningcorporaties, ook ten tijde van het hem tenlastegelegde, worden aangemerkt als lasthebber.
Het door de verdediging ten aanzien van dit bestanddeel gevoerde verweer wordt daarom verworpen.
Naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten
Als adviseur en lid van de treasury-commissie van De Woonplaats en Portaal ontwikkelde [naam verdachte] onder meer beleid, stelde hij verbeterplannen op en gaf hij advies over treasury gerelateerde onderwerpen en advies rond transactievoorstellen. Ook bood hij ondersteuning bij de uitvoering van genomen besluiten over deze onderwerpen. Het door [naam verdachte] aan zijn opdrachtgevers gegeven advies om in het contact met de banken bij het aangaan van transacties gebruik te maken van [naam onderneming] , past binnen dit kader en valt dan ook binnen de aan [naam medeverdachte rechtspersoon] verstrekte last, waarvan de feitelijke uitvoering door [naam verdachte] werd gedaan.
[naam verdachte] had aldus invloed op de totstandkoming en ook op het behoud van de relatie tussen [naam onderneming] en beide woningcorporaties. Hij heeft in dat verband via [naam medeverdachte rechtspersoon] de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen van [naam onderneming] aangenomen. De omstandigheid dat [naam verdachte] ten aanzien van de door De Woonplaats en Portaal met banken te sluiten transacties niet beslissingsbevoegd was, doet aan het voorgaande niet af.
Het door de verdediging ten aanzien van dit bestanddeel gevoerde verweer wordt verworpen.
De term gift ziet op elk overdragen aan een ander van iets wat voor die ander waarde heeft.
Daarvan is in het onderhavige geval sprake in de vorm van geldbedragen van in totaal
€ 464.830,- ter zake van Portaal en € 233.330,- ter zake van De Woonplaats, die door [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] (ieder voor de helft) aan [naam medeverdachte rechtspersoon] zijn (door)betaald.
Gelet op hetgeen hierboven over het daderschap van [naam verdachte] is overwogen, kan hij worden aangemerkt als degene die de tenlastegelegde giften heeft ontvangen. Dit betekent dat het door de verdediging ten aanzien van dit bestanddeel gevoerde verweer wordt verworpen.
Verzwijgen in strijd met de goede trouw
De strafbaarheid van passieve omkoping is afhankelijk gesteld van het in strijd met de goede trouw door de ontvanger verzwijgen van de hem geboden voordelen tegenover zijn lastgever. De wetgever verwoordde het destijds in de Memorie van Antwoordaldus:
“(…) dat de vraag of het verzwijgen in strijd was met de goede trouw, naar algemene maatstaven zal dienen te worden beoordeeld. Het criterium van de goede trouw is, anders gezegd, objectief. (…) Van essentieel belang is, of de ondergeschikte heeft gezwegen waar hij naar objectieve maatstaf tot spreken verplicht was geweest. Niet zijn goede trouw, maar de goede trouw is doorslaggevend. Deze strenge eis noodzaakt de ondergeschikte om, in geval van twijfel aan de toelaatbaarheid van de gift of belofte, zijn principaal te raadplegen.”.
[naam verdachte] heeft de door [naam medeverdachte rechtspersoon] van [naam onderneming] ontvangen geldbedragen verzwegen voor zijn opdrachtgevers Portaal en De Woonplaats. Daarmee heeft hij in ieder geval gehandeld in strijd met de integriteitscodes die door deze woningcorporaties werden gehanteerd. Voor zover deze niet voor hem zouden gelden omdat hij niet bij deze woningcorporaties in dienst was, heeft voor [naam verdachte] te gelden dat het voor hem als onafhankelijk adviseur evident moet zijn geweest dat hij het financieel belang van [naam medeverdachte rechtspersoon] bij het sluiten van transacties met tussenkomst van [naam onderneming] , met het oog op mogelijke belangenverstrengeling, diende te melden bij zijn opdrachtgevers. Immers, de onafhankelijkheid van [naam verdachte] als adviseur was door die betalingen in het geding, te meer nu het succes van [naam medeverdachte rechtspersoon] hoofdzakelijk werd bepaald door de omvang van de betalingen die van [naam onderneming] werden ontvangen.
De beoordeling of de betalingen van [naam onderneming] aan [naam medeverdachte rechtspersoon] in de visie van de beide woningcorporaties als opdrachtgever geoorloofd waren, was niet aan [naam verdachte] maar aan zijn opdrachtgevers. Overigens heeft hij toen daarnaar door De Woonplaats werd gevraagd, in zijn brief van 5 juni 2012 ontkend dat hij geldbedragen van [naam onderneming] heeft ontvangen die direct te relateren waren aan door De Woonplaats gesloten derivaatcontracten en/of leningen.
[naam verdachte] heeft de door hem van [naam onderneming] ontvangen geldbedragen in strijd met de goede trouw tegenover de woningcorporaties verzwegen, terwijl hij naar objectieve maatstaven tot spreken verplicht was.
Door het in strijd met de goede trouw voor Portaal en De Woonplaats verzwijgen van de van [naam onderneming] ontvangen geldbedragen, heeft [naam verdachte] het vertrouwen dat zijn opdrachtgevers in hem, als onafhankelijk adviseur moesten kunnen stellen geschonden en aldus heeft hij beide woningcorporaties bedrogen. Dit bedrog kan als ‘passieve niet ambtelijke omkoping’ wettig en overtuigend worden bewezen, aangezien aan alle bestanddelen van artikel 328ter Sr is voldaan.