ECLI:NL:RBROT:2018:6086

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
10/997012-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van passieve niet-ambtelijke omkoping en onjuiste inkomstenbelastingaangifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van passieve niet-ambtelijke omkoping en het opzettelijk doen van een onjuiste inkomstenbelastingaangifte. De verdachte, werkzaam bij Fortis Bank, zou in de periode van 25 november 2008 tot en met 30 juni 2010 geldbedragen hebben aangenomen van medeverdachten in ruil voor diensten. De officieren van justitie, mrs. M.J. Dontje en A. Rogaar, eisten een gevangenisstraf van 11 weken, maar de rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een bedrag van € 5.000,- in contanten heeft ontvangen, maar kon niet vaststellen of dit bedrag verband hield met de beschuldigingen van omkoping. De verklaringen van de medeverdachten waren inconsistent en de rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de passieve omkoping. Evenzo kon niet worden bewezen dat de verdachte opzettelijk een onjuiste belastingaangifte had gedaan, omdat het niet duidelijk was in welk jaar het bedrag was ontvangen. Hierdoor sprak de rechtbank de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak voor het openbaar ministerie om overtuigend bewijs te leveren voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel de passieve niet-ambtelijke omkoping als de onjuiste belastingaangifte, wat aantoont dat de rechterlijke macht zorgvuldig omgaat met de rechten van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/997012-13
Datum uitspraak: 17 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E.Z. Perez, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van achtereenvolgens 6 juni en 24 november 2016, 24 en 29 mei 2018, 5 en 6 juni 2018 en 3 juli 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte (hierna: [naam verdachte] ) is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. M.J. Dontje en A. Rogaar hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van [naam verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 weken met aftrek van voorarrest.

4.Vrijspraak

Ten aanzien van feit 1

4.1.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] zich in de periode van 25 november 2008 tot en met 30 juni 2010 schuldig heeft gemaakt aan (passieve) niet-ambtelijke omkoping. Daartoe is het volgende aangevoerd.
[naam verdachte] was in de tenlastegelegde periode in dienst bij Fortis Bank (Nederland) N.V. (hierna: Fortis) in de functie van [naam functie] . In die hoedanigheid was hij betrokken bij het sluiten van financiële transacties tussen Fortis en woningcorporaties.
De medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] , althans hun vennootschappen (hierna gezamenlijk: [naam onderneming] ), ontvingen een fee van Fortis voor door Fortis afgesloten transacties waarbij [naam onderneming] als tussenpersoon was opgetreden. [naam verdachte] heeft meerdere keren bij [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] een deel van die fee geclaimd als beloning voor bewezen diensten. Uit diverse provisieoverzichten, die [naam verdachte] heeft opgesteld en aan [naam onderneming] heeft gestuurd, en ook uit verklaringen die [naam medeverdachte 1] hierover heeft afgelegd, blijkt dat [naam medeverdachte 1] eenmaal € 5.000,- en twee maal € 10.000,- heeft betaald en dat [naam medeverdachte 2] een bedrag van
€ 28.249,- aan [naam verdachte] heeft betaald. [naam verdachte] heeft de ontvangst van deze bedragen, in strijd met de binnen Fortis geldende algemene gedragsregels, niet aan zijn werkgever gemeld.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft het standpunt van het openbaar ministerie gemotiveerd weersproken en vrijspraak bepleit.
4.3.
Beoordeling
De in de tenlastelegging genoemde geldbedragen zijn afkomstig uit een provisieoverzicht dat [naam verdachte] als bijlage bij een e-mailbericht van 14 september 2009 aan [naam onderneming] heeft gestuurd. In dat provisieoverzicht is een aftreksom gemaakt: de vier bedragen zijn in mindering gebracht op een hoofdsom en achter de uitkomst van die som staat vermeld “saldo openstaand”.
Vaststaat dat [naam medeverdachte 1] één keer een geldbedrag van ongeveer € 5.000,- in contanten aan [naam verdachte] heeft betaald, maar dit hield volgens de verklaring van zowel [naam verdachte] als [naam medeverdachte 1] geen verband met de € 5.000,- in het provisieoverzicht en stond los van de werkzaamheden van [naam verdachte] bij Fortis. De betaling was volgens beiden een tegemoetkoming in de kosten die [naam verdachte] zou moeten maken voor de beoogde start van zijn eigen bedrijf in samenwerking met [naam onderneming] . Ook zou deze betaling pas op een latere datum hebben plaatsgevonden dan in september 2009, namelijk eind 2009/begin 2010.
Over mogelijke andere betalingen die vanuit [naam onderneming] aan [naam verdachte] zouden zijn gedaan, heeft [naam medeverdachte 1] wisselend verklaard. Aanvankelijk zegt hij dat het “zou kunnen” dat hij nog een betaling heeft gedaan, maar in de kern komen zijn verdere verklaringen erop neer dat hij niet weet of [naam medeverdachte 2] en hij andere bedragen hebben betaald; hij heeft naar eigen zeggen geen concrete herinnering eraan. [naam medeverdachte 2] heeft ontkend dat hij een bedrag aan [naam verdachte] heeft betaald en ook [naam verdachte] heeft weersproken dat hij meer dan één keer een bedrag van [naam onderneming] heeft ontvangen.
Over het provisieoverzicht van september 2009 en ook de overige provisieoverzichten die zich in het dossier bevinden, heeft [naam verdachte] verklaard dat hij deze maakte om te berekenen wat hij in het kader van de beoogde samenwerking met [naam onderneming] zou kunnen verdienen, hetgeen is bevestigd door [naam medeverdachte 1] .
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld of de in het provisieoverzicht van september 2009 opgenomen provisiegelden ook daadwerkelijk aan [naam verdachte] zijn betaald. Voor zover [naam verdachte] een bedrag van
€ 5.000,- heeft ontvangen van [naam medeverdachte 1] , kan ten aanzien daarvan niet worden vastgesteld dat het om een betaling gaat die hij heeft aangenomen “naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten”
.
Conclusie
[naam verdachte] zal worden vrijgesproken van de tenlastegelegde (passieve) niet ambtelijke omkoping.
Ten aanzien van feit 2
4.4.
Standpunt openbaar ministerie
Aangevoerd is dat [naam verdachte] opzettelijk een onjuiste (inkomsten)belastingaangifte over het jaar 2009 heeft gedaan, omdat hij de van [naam medeverdachte 1] ontvangen geldbedragen niet
- als resultaat uit overige werkzaamheden - heeft opgegeven in die belastingaangifte.
4.5.
Beoordeling
Zoals hiervoor onder 4.3 is overwogen, is komen vast te staan dat [naam verdachte] een bedrag van € 5.000,- in contanten van [naam medeverdachte 1] heeft ontvangen. In welk jaar hij dit bedrag heeft ontvangen is echter niet komen vast te staan, zodat reeds hierom niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de (inkomsten)belastingaangifte van [naam verdachte] over het jaar 2009 onjuist is geweest.
4.6.
Conclusie
[naam verdachte] zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde opzettelijk doen van een onjuiste (inkomsten)belastingaangifte over 2009.

5.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat [naam verdachte] de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en B.A. Cnossen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Aagaard en J.A.N. Maat, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juli 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(onderzoek KLAPROOS / gefisnummer [nummer] ):
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 november 2008
tot en met 30 juni 2010 te Hellevoetsluis en/of Rotterdam, en/of Laren en/of
Blaricum en/of Bussum, in elk geval in Nederland, (telkens) anders dan als
ambtenaar, te weten als [naam functie] op de afdeling Public Finance van het
Metier Merchant Banking Treasuray werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij
Fortis Bank (Nederland) NV, naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in
zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten
een of meer gift(en), te weten de betaling van een of meer geldbedrag(en) (te
weten: 1 x circa Euro 5.000,- en/of 2 x circa Euro 10.000,- en/of 1 x circa
Euro 28.249,-) tot een totaalbedrag van circa Euro 53.249,-, in elk geval
enig(e) geldbedrag(en), van [naam medeverdachte 1] (en/of zijn bedrij(f)(ven)) en/of [naam medeverdachte 2]
(en/of zijn bedrijf) heeft aangenomen en dit aannemen in strijd met
de goede trouw (telkens) heeft verzwegen tegenover zijn werkgever;
Artikel 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
(onderzoek KLAPROOS / gefisnummer [nummer] ):
Hij op of omstreeks 6 april 2010 te Rotterdam en/of Apeldoorn en/of
Hellevoetsluis, in elk geval in Nederland, opzettelijk een bij de
Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, te weten de aangifte voor inkomstenbelasting over het jaar
2009, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of doen of laten plegen,
immers heeft hij, verdachte, opzettelijk op het bij de Inspecteur der
Belastingen of de Belastingdienst te Rotterdam en/of Apeldoorn (elektronisch)
ingeleverde aangiftebiljet inkomstenbelasting over genoemd jaar 2009 (zie:
D-930) een te laag belastbaar bedrag, althans een te laag bedrag, aan
belasting opgegeven (te weten: circa Euro 43.249,- welk bedrag niet is
aangegeven als belastbaar inkomen over 2009), terwijl dat feit er toe strekte
dat te weinig belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor
zover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake Rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen