ECLI:NL:RBROT:2018:6384

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
10/960087-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelnemen aan een terroristische organisatie in Syrië met een ondersteunende rol

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende twee jaar in Syrië heeft aangesloten bij de terroristische organisatie Tahrir al-Sham, voorheen bekend als Jabhat al-Nusra. De verdachte is beschuldigd van deelname aan een organisatie die tot doel heeft terroristische misdrijven te plegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, zich schuldig heeft gemaakt aan het lidmaatschap van deze terroristische organisatie. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes jaar geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de internationale verplichtingen van Nederland om terrorisme te bestrijden en de maatschappelijke impact van de daden van de verdachte. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp-berichten en verklaringen van familieleden, gewogen en geconcludeerd dat de verdachte zich heeft ingelaten met terroristische activiteiten. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar de ernst van het feit en de rol die hij heeft vervuld binnen de organisatie zijn zwaarwegende factoren in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960087-16
Datum uitspraak: 2 augustus 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De Schie, Bijzondere Afdeling,
raadsman mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 juli 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. F. van Veghel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

Uit de bewijsmiddelen die aan dit vonnis zijn gehecht volgt dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met de twee medeverdachten, die tegelijkertijd zijn berecht, schuldig heeft gemaakt aan het lidmaatschap van een terroristische organisatie.
Uit een der bewijsmiddelen vloeit voort dat dit de organisatie is geweest die destijds Jabhat al-Nusra (hierna: JaN) was genaamd. Deze organisatie is blijkens het rapport Jolen , dat behoort tot de processtukken, geplaatst op de VN-lijst van terroristische organisaties. Daarmede staat vast dat dit een terroristische organisatie is en behoeft de rechtbank geen aandacht te geven aan de vereisten van zo’n organisatie.
Door de verdediging zijn op onderscheiden punten, ook met betrekking tot de bewijsmiddelen, verweren gevoerd. Deze worden niet gehonoreerd en worden in het navolgende afzonderlijk besproken.
1. Uit het hierna volgende blijkt dat chats en WhatsApp-berichten worden gebruikt voor het bewijs dat medeverdachte [naam medeverdachte 1] en de verdachte zich bij JaN in Syrië hebben aangesloten, zich daar hebben bevonden en hulpverlenende activiteiten zoals het uitdelen van eten en kleding hebben verricht, alsmede gewonden hebben verzorgd.
Familieleden van [naam medeverdachte 1] en de verdachte hebben daaromtrent verklaringen afgelegd, welke in processen-verbaal van bevindingen zijn neergelegd. De bruikbaarheid daarvan wordt betwist nu diezelfde familieleden bij de rechter-commissaris zijn gehoord maar zich op hun verschoningsrecht hebben beroepen. Aldus zou volgens de verdediging het niet mogelijk zijn geweest om het ondervragingsrecht te effectueren en kunnen de verklaringen van de familieleden die bij de politie zijn afgelegd niet worden gebruikt voor het bewijs.
In concreto deelt de rechtbank die opvatting niet. Weliswaar geeft de Hoge Raad bij arrest van 4 juni 2017 [1] aan dat die consequentie
kanvolgen uit een situatie als de onderhavige. Echter, voor de onderdelen waar dit betrekking op heeft, is steunbewijs voorhanden in de vorm van de geconstateerde telefoonnummers welke zijn gebruikt in het WhatsApp-verkeer met Syrië, dat wil zeggen een Syrisch telefoonnummer, alsmede het AIVD-bericht welke betrekking heeft op de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en waaruit blijkt dat diens telefoonnummer in de bewezenverklaarde periode in Syrië is geweest c.q. gebruikt.
Aldus wordt dit verweer verworpen.
2. In dit verband is ook nog aangegeven dat twee deelnemers aan chats met de moeder van een der verdachten, bij gebruik van deze chats als bewijsmiddel, als getuigen zouden moeten worden gehoord.
Nu de rechtbank dit doet, dient dit verzoek te worden behandeld.
Het verzoek is in een zodanig laat stadium gedaan, dat het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is en de rechtbank komt tot de constatering dat daaraan onvoldoende invulling is gegeven. Het onder 28 en 86 in de pleitnota gestelde is daartoe onvoldoende. Met name raakt het in de laatste volzin daarvan gestelde niet de kern van de eisen die voortvloeien uit de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
3. Het voorwaardelijk verzoek ten aanzien van de getuige [naam getuige] wordt om dezelfde reden afgewezen. Op het eerste gezicht vermag de rechtbank niet in te zien wat de status van de echtgenote van de verdachte zou zijn ten opzichte van de eisen van bovenvermelde artikelen.
4. Dan is er nog de discussie over de cumulatieve vereisten voor het lidmaatschap, zulks gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2017 [2] .
Het lidmaatschap vloeit voort uit de bewijsmiddelen en het hierboven overwogene, namelijk aansluiting bij JaN betekent het lidmaatschap van een terroristische organisatie. Invulling van het gedragsvereiste vloeit ook uit die bewijsmiddelen voort, namelijk de mededeling dat wordt geholpen met voeding en kleding en het verzorgen van gewonden. Naar het oordeel van de rechtbank houden deze gedragingen rechtstreeks verband met de verwezenlijking van het oogmerk van JaN, namelijk het voeren van een gewapende strijd. Dit vindt steun in het rapport Bestemming Syrië, dat inmiddels, ook volgens de verdediging, een openbare bron is geworden en waaruit blijkt dat ondersteunende gedragingen zoals deze – genoemd wordt onder meer de arts en de doodgraver – verband houden met het doel van de terroristische organisatie. De rechtbank verwijst voor de invulling van zo’n ondersteunende rol naar dit rapport, waarmee echter geenszins is gezegd dat dit een bewijsmiddel zou zijn in deze zaak. In zoverre mist het arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat door de verdediging is genoemd, toepassing, nu dat gaat over de vraag of het rapport als bewijsmiddel kan worden gebruikt. En dat geldt ook voor de verwijzing naar de beslissing van deze rechtbank van 13 november 2017 inzake [naam] H [3] .
5. Vervolgens heeft de verdachte laten weten dat hij inmiddels een sjiiet zou zijn en daarom onmogelijk tot een terroristische organisatie zou hebben kunnen behoren. Dat is echter niet vast komen te staan, de enkele bewering van de verdachte is niet gestaafd door enige feitelijkheid, met de uitzondering van het ontbreken van een baard, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 01 november 2015 tot en met 1 februari 2018 te Syrië ,
tezamen en in vereniging met anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, namelijk Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham en/of Jabhat al-Nusra), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of
96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is samen medeverdachten uitgereisd naar Syrië om zich aldaar vervolgens aan te sluiten bij de terroristische organisatie (voorheen geheten) Jabhat al-Nusra, een aan Al-Qaida gelieerde organisatie. Binnen deze organisatie heeft de verdachte gedurende een periode van ruim twee jaar een ondersteunende – maar voor het functioneren van de organisatie een desalniettemin wezenlijke – rol, in ieder geval in de zin van het helpen en verzorgen van gewonde ‘broeders en zusters’, vervuld.
Jihadistische strijdgroepen in Syrië, zoals JaN, maken zich op grootschalige en systematische wijze schuldig aan terroristische misdrijven. Op Nederland rust de internationale verplichting om terrorisme te bestrijden, ook als dat in een ander land plaatsvindt. Deelnemen aan de gewapende strijd in Syrië, in welke vorm dan ook, is een terroristisch misdrijf. Terroristische misdrijven worden – ook internationaal – gezien als behorende tot de ernstigste misdrijven. Het oorlogsgeweld in het desbetreffende gebied, waaraan de verdachte heeft deelgenomen, heeft velen op de vlucht gejaagd en stelt Nederland en andere landen in Europa en uit die regio voor een uitdaging, waarvan de maatschappelijke impact niet kan worden onderschat. Het deelnemen aan een terroristische organisatie moet daarom streng worden bestraft.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een reclasseringsadvies over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 juli 2018. De rechtbank heeft acht geslagen op dit adviesrapport.
Psychiater Grochowska van het NIFP heeft op 24 mei 2018 de verdachte bezocht teneinde de vraag te beantwoorden of onderzoek naar zijn geestvermogens geïndiceerd is. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan dit consult. De psychiater rapporteert op 13 juni 2018 dat het op basis van zeer beperkte gespreksindrukken niet mogelijk is om vast te stellen of er aanwijzingen zijn voor actuele psychiatrische problematiek. De omstandigheden waaronder betrokkene, zonder medeweten van zijn familie, in 2015 plotseling is vertrokken, zijn echter zorgelijk, hetgeen nader onderzoek naar de persoonlijkheid van betrokkene rechtvaardigt. Tevens zou gekeken moeten worden naar een mogelijke impact van ingrijpende gebeurtenissen en leefomstandigheden op zijn psychische gezondheid (psychotraumatisering) in de periode van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om een dubbelrapportage te verrichten: een onderzoek door een psycholoog en een forensisch milieuonderzoeker.
Nu zowel de officier van justitie als de advocaat dit onderzoek niet noodzakelijk of wenselijk achten en de verdachte heeft aangegeven hier niet aan mee te willen werken, zal de rechtbank het door de psychiater geadviseerde onderzoek niet gelasten.
De ernst van het feit maakt dat aan de verdachte een substantiële vrijheidsstraf dient te worden opgelegd. Immers, de verdachte is als ondersteuner actief geweest in het strijdgebied van Syrië aan de zijde van eerder genoemde terroristische organisatie. Daarnaast wordt het de verdachte aangerekend dat hij bij de politie noch op de terechtzitting inzicht in zijn persoonlijk handelen heeft gegeven.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Hierin wordt aanleiding gezien om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van kortere duur dan door de officier van justitie geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 140a van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. M.M. Koevoets en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 augustus 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 november 2015 tot en met
1 februari 2018 te Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), namelijk Tahrir al-Sham
(voorheen Jabhat Fateh al-Sham en/of Jabhat al-Nusra) en/of Islamitische Staat
(IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of
Iraq and Levant (ISIL), althans (telkens) een aan Al Qaida en/of aan IS
gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de
gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, welke organisatie(s) tot oogmerk
had(den) het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of
96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht