ECLI:NL:RBROT:2018:6437

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
3 augustus 2018
Zaaknummer
C/10/551824 / FT EA 18/901
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord op basis van artikel 287a Faillissementswet met belangenafweging tussen schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoeker, die in 2014 zijn faillissement had opgeheven, had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij elf van de twaalf schuldeisers instemden met het aanbod. Eén schuldeiser, aangeduid als [X], weigerde echter in te stemmen, omdat zij het aangeboden bedrag te laag vond in verhouding tot haar vordering van € 42.319,52, wat 16,4% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. Tijdens de zitting werd duidelijk dat [X] onduidelijkheid had over de baten van het eerder opgeheven faillissement van verzoeker, wat haar beslissing om niet akkoord te gaan beïnvloedde.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van [X]. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling, die was getoetst door een onafhankelijke partij, het uiterste was wat verzoeker kon bieden. Bovendien zou de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor verzoeker en de schuldeisers minder gunstig zijn, gezien de bijkomende kosten. De rechtbank heeft daarom besloten om het verzoek van verzoeker toe te wijzen en [X] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens werd bepaald dat het door verzoeker gespaarde bedrag ten goede komt aan de schuldeisers en dat de looptijd van de regeling pas ingaat na 17 juli 2018. De rechtbank heeft afgezien van een kostenveroordeling, aangezien verzoeker niet om een kostenvergoeding had verzocht en er geen griffierecht verschuldigd was voor het verzoekschrift.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat verzoeker kan doorgaan met het betalen van zijn schulden en dat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Wolterink, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 17 juli 2018
in de zaak van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 4 juni 2018, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeisers, te weten:
- [X] (hierna: [X] );
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 17 juli 2018 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam 2] , partner van verzoeker;
  • de heer [naam 3] , werkzaam bij Avres (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [naam 4] , namens [X] ,
[X] heeft tijdens de zitting van 17 juli 2018 inzage gekregen in de voor de rechtbank relevante bijlagen bij het verzoekschrift. Verzoeker heeft tijdens de zitting hiermee ingestemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift twaalf schuldeisers, waarvan één preferente en elf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 257,484,15 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 30 oktober 2017 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 27,04% aan de preferente schuldeisers en 13,52% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulphulpverlening geld gespaard ten behoeve van de schuldeisers. Verzoeker heeft sinds de aanmelding ook geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden door zijn budgetbeheerder voldaan.
Elf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [X] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 42.319,52 op verzoeker, welke 16,4% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [X] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan tot de totale schuldvordering. [X] heeft tevergeefs tal van gedwongen werkzaamheden moeten verrichten om verzoeker de door hem gedane toezeggingen na te laten komen.
Verzoeker is vanwege tegenvallende resultaten van zijn eenmanszaak in 2011 in staat van faillissement verklaard. Tijdens het faillissement heeft verzoeker gewerkt en het faillissement is uiteindelijk in 2014 opgeheven wegens een gebrek aan baten. Tijdens de zitting heeft [X] verklaard dat één van de redenen om niet akkoord te gaan met het de aangeboden schuldregeling lag in de onduidelijkheid die sinds 2012 bij haar bestond over de inhouding op het salaris van verzoeker tijdens het faillissement. [X] heeft meerdere malen geprobeerd hierover duidelijkheid te krijgen, maar zowel verzoeker als de curator hebben [X] hierover nooit geïnformeerd. Tijdens de zitting is het [X] duidelijk geworden dat door verzoeker tijdens het faillissement in totaal ruim € 30.000,- aan de boedel is afgedragen en dat wegens de rangorde van de schuldeisers in het faillissement geen saldo is toegekomen aan de concurrente schuldeisers.
Tijdens de zitting heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen een mogelijke kostenveroordeling in deze procedure.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [X] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [X] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [X] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 16,4%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk elf van de twaalf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Sociale Dienst Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat verzoeker, ondanks de privéproblemen waar hij en zijn partner mee te maken hebben, zich meer dan voldoende inspant om tot een oplossing voor zijn schuldenproblematiek te komen.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
[X] heeft de rechtbank duidelijk inzicht gegeven in de redenen die ten grondslag lagen aan de weigering om in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De rechtbank is echter van oordeel dat de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat zal hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [X] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [X] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Sinds de aanmelding van verzoeker bij schuldhulpverlening is er, volgens onderhavig verzoekschrift, € 9.301,12 gespaard. Ter terechtzitting heeft verzoeker verklaard dat dit spaarsaldo inmiddels ruim € 11.000,- bedraagt. De rechtbank is van oordeel dat het door verzoeker gespaarde saldo ten goede dient te komen aan de schuldeisers. Immers, in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou worden verklaard, zou dit bedrag aan de boedel toekomen. De rechtbank bepaalt daarom dat de looptijd van de buitengerechtelijke schuldregeling pas mag ingaan na 17 juli 2018, zodat het tot op heden gespaarde bedrag bovenop de maandelijkse afdracht voor de duur van 36 maanden komt.
De rechtbank ziet af van een kostenveroordeling, waar verzoeker overigens ook niet om heeft verzocht. Ten overvloede worden de kosten aan zijn zijde begroot op nihil, aangezien voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [X] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- bepaalt dat het door verzoeker gespaarde saldo ten goede dient te komen aan de schuldeisers en bepaalt daarom dat de looptijd van de schuldregeling pas mag ingaan na 17 juli 2018;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van mr. H.A. Wolterink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.