ECLI:NL:RBROT:2018:6455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
10/750314-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van aanzienlijke geldbedragen in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen. De verdachte werd verdacht van het in bezit hebben van aanzienlijke contante geldbedragen, te weten € 102.980,00 en € 4.740,00, die in haar woning en handtas waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met een ander schuldig had gemaakt aan het witwassen van deze geldbedragen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden zou worden veroordeeld, maar de rechtbank besloot anders. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er persoonlijke omstandigheden waren die meebrachten dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 200 uren. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor een van de ten laste gelegde feiten, maar oordeelde dat het andere feit wel bewezen was. De rechtbank hield rekening met de medische toestand van de verdachte en de zorg voor haar minderjarige zoon, wat leidde tot een mildere straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750314-17
Datum uitspraak: 26 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Gruppelaar heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Beoordeling
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het openbaar ministerie reeds in december 2017 heeft toegezegd de verdachte voor dit feit niet verder te vervolgen.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat feit 1 abusievelijk op de dagvaarding terecht is gekomen, en heeft bevestigd dat is toegezegd dat de verdachte niet verder voor dit feit zal worden vervolgd. De officier van justitie heeft aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen niet-ontvankelijkverklaring met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank oordeelt dat de verdachte mocht vertrouwen op de toezegging van de officier van justitie dat zij niet voor het onder 1 ten laste gelegde vervolgd zou worden. Alsnog vervolgen levert strijd op met het vertrouwensbeginsel, hetgeen dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid.
4.2.
Conclusie
De officier van justitie is niet-ontvankelijk voor wat betreft feit 1 op de tenlastelegging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
Inleiding
De verdachte is op 29 augustus 2017 aangehouden in verband met (onder meer) een verdenking van overtreding van de Opiumwet waarbij ook haar man, [naam medeverdachte] , betrokken zou zijn. Bij de aanhouding van de verdachte is in haar handtas een geldbedrag van € 4.740,00 aangetroffen. Met toestemming van de verdachte en haar man heeft een doorzoeking in de echtelijke woning plaatsgevonden. Tijdens deze doorzoeking is op de ouderslaapkamer in een kledingkast tussen de kleding een contant geldbedrag van € 102.980,00 aangetroffen.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat niet bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid een contant geldbedrag € 102.980,00 in haar woning. Subsidiair is bepleit dat het bedrag een legale herkomst heeft. Ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag van € 4.740,00 in de handtas van de verdachte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een aannemelijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van dat geldbedrag en dat die verklaring wordt ondersteund door de getuigenverklaringen die zijn afgelegd bij de rechter-commissaris.
Beoordeling
Vermoeden van witwassen
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte zich aan witwassen schuldig heeft gemaakt, dient als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het ten laste gelegde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Daarom zal eerst moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende:
- Bij de verdachte is een aanzienlijk contant geldbedrag (€ 102.980,00) op een ongewone plek aangetroffen, namelijk in een kledingkast in de slaapkamer van haar huis;
- In de handtas van de verdachte is een ongebruikelijk hoog contant geldbedrag (€ 4.740,00) aangetroffen;
- In het dossier zijn aanknopingspunten te vinden dat de echtgenoot van verdachte zich bezighield met de invoer van verdovende middelen en dat de verdachte daarvan in ieder geval op de hoogte was. Op de telefoons van de verdachte en haar man [naam medeverdachte] zijn notities aangetroffen die in verband staan met containers waarin drugs zijn aangetroffen. Tevens is uit de internetgeschiedenis op de telefoons van de verdachte en haar man gebleken dat zij veelvuldig hebben gezocht naar containers die in verband worden gebracht met drugs. Op de avond van de aanhouding van verdachte was zij aanwezig bij het toegangshek van bedrijventerrein [naam bedrijventerrein] waar op dat moment een container met cocaïne werd uitgehaald.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is sprake van een vermoeden van witwassen.
Verklaring herkomst geldbedragen
Nu de verdachte over de verschillende geldbedragen op de tenlastelegging een verklaring heeft gegeven, beoordeelt de rechtbank de verklaringen van verdachte per ten laste gelegd bedrag en overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft ten aanzien van het aangetroffen bedrag van € 102.980,00 in haar slaapkamer verklaard dat zij geen wetenschap had van de aanwezigheid van dit geldbedrag aldaar. Uit het doorzoekingsproces-verbaal volgt dat het betreffende geldbedrag is aangetroffen in de kledingkast tussen de kleding. Uit de op de terechtzitting afgelegde en - op verzoek van de raadsman van de verdachte - gevoegde verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte] volgt dat het geld niet in de kledingkast zou hebben gelegen, maar onder het bed. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de verbalisanten op ambtseed gerelateerde bevindingen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat het contante geldbedrag op de slaapkamer en in de kledingkast van de verdachte lag. Die omstandigheid, in combinatie met het feit dat bijna 3000 biljetten (van verschillende waarde) zijn aangetroffen, maakt dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat het geldbedrag daar lag. Bovendien volgt uit de op de terechtzitting afgelegde en gevoegde verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte] dat de hele familie zou hebben geholpen met de smokkel van het contante geld vanuit Turkije naar Nederland, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank temeer ongeloofwaardig maakt dat de verdachte niet wist van het contante geldbedrag.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting stukken ingebracht die betrekking hebben op de herkomst van het geldbedrag dat is aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte. Het contante geldbedrag zou afkomstig zijn uit een erfenis van de medeverdachte [naam medeverdachte] . Deze pas op de terechtzitting afgelegde verklaring is gelet op het tijdstip waarop deze is afgelegd weliswaar concreet, maar niet meer verifieerbaar. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte daarvan wetenschap heeft gehad.
De verdachte heeft met betrekking tot het bij haar aanhouding aangetroffen geldbedrag van € 4.740,00 verklaard dat daarvan € 1.000,00 euro van haar vader was en dat zij het overige deel heeft verdiend met de aan- en verkoop van (merk)kleding. Verder verklaarde de verdachte dat zij het geld dat zij verdiende met de handel in kleding in haar handtas hield, omdat haar man niet mocht weten hoeveel zij met de handel verdiende. De verklaring van de verdachte dat zij € 1.000,- van haar vader had gekregen, wordt ondersteund door de verklaring van haar vader bij de rechter-commissaris. Uit deze verklaring blijkt echter niet dat dit bedrag - dat bestemd zou zijn voor het voldoen van de vaste lasten van de ouders van de verdachte tijdens hun vakantie in Turkije van 25/26 mei 2017 tot 7 september 2017 - ten tijde van haar aanhouding op 29 augustus 2017 nog niet door de verdachte was uitgegeven aan het daarvoor bestemde doel. De verdachte heeft dit ook anderszins niet aangetoond. De verklaring van de verdachte dat zij geld verdiende met de handel in kleding wordt ondersteund door de verklaringen die door de gehoorde getuigen zijn afgelegd bij de rechter-commissaris. Die verklaringen ondersteunen echter niet de hoogte van het bedrag dat de verdachte verdiend zou hebben met de handel in de kleding en voorhanden had op het moment van haar aanhouding. Voorts heeft de verdachte zelf ter terechtzitting verklaard dat zij het bedrag dat zij met de verkoop van de kleding verdiende, besteedde aan de aankoop van merkkleding voor haar kinderen. Uit het dossier blijkt ook dat de verdachte kort voor haar aanhouding nog een fors geldbedrag van ruim € 3.500,- in contanten had uitgegeven aan merkkleding voor haar kinderen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd met betrekking tot het aangetroffen contante geldbedrag van € 4.740,00. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte daarvan wetenschap heeft gehad.
Conclusie
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van € 102.980,00 en € 4.740,00.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
zij in de periode van 01
augustus2017 tot en met 29 augustus 2017 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, contante geldbedragen, te weten
- een contant geldbedrag van 102.930 euro (aangetroffen in een kledingkast in de woning aan de [adres verdachte] ), en
- een contact geldbedrag van 4740 euro (aangetroffen in haar, verdachtes, handtas, die zij, verdachte, op het moment ten tijde van de aanhouding bij zich had), heeft voorhanden gehad
terwijl zij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

2.medeplegen van witwassen

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straffen

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. In totaal heeft zij een bedrag van € 107.670,00 witgewassen. Gedragingen zoals die van de verdachte dragen bij aan de instandhouding van crimineel handelen. De verdachte heeft de integriteit van het financiële en economische verkeer geschaad. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 februari 2018. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank volgt bij de straftoemeting anders dan de officier van justitie niet de ‘Richtlijn voor strafvordering witwassen’ van het Openbaar Ministerie, aangezien de daarin opgenomen straffen te zeer afwijken van de door rechtbanken en gerechtshoven opgelegde straffen. Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte voldoende aanleiding om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met de omstandigheden dat de medische toestand van de verdachte op dit moment niet goed is en dat zij een minderjarige zoon heeft die vanwege zijn autisme-stoornis extra aandacht behoeft. Verder doet zich het bijzondere geval voor dat het de rechtbank ambtshalve bekend is dat de man van de verdachte bij vonnis van heden wordt veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf. In het belang van de zorg voor hun kind is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de verdachte niet passend.
In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt daarom een taakstraf opgelegd en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoons verbeurd te verklaren.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het beslag.
9.3.
Beoordeling
Op de beslaglijst waarover de rechtbank beschikt (beslaglijst d.d. 14 juni 2018), staat alleen - onder nummer 16 - de Apple Iphone vermeld. Dit toestel kan niet in verband worden gebracht met het bewezen verklaarde feit, zodat een last zal worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10.wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22, 22d, 33, 33a, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het betreft feit 1;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
196 (honderdzesennegentig) urente verrichten taakstraf resteren;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
98 (achtennegentig) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen Apple Iphone wit (nummer 16 op de beslaglijst d.d. 14 juni 2018).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en D.YA. van Meersbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Witteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 20 augustus 2017 tot en met 29 augustus
2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 310 kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans medeplichtigheid aan het bovenstaande;
2.
zij in of omstreeks periode van 01 januari 2017 tot en met 29 augustus 2017 te
Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer contante geldbedragen, te weten
- een contant geldbedrag van 102.930 euro (aangetroffen in een kledingkast in de woning aan de [adres verdachte] ), en/of
- een contact geldbedrag van 4740 euro (aangetroffen in haar, verdachtes, handtas, die zij, verdachte, op het moment ten tijde van de aanhouding bij zich had),
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf.