ECLI:NL:RBROT:2018:7806

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
6796251 VV EXPL 18-151
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuurder vordert machtiging voor herstelwerkzaamheden en schadevergoeding in kort geding

In deze zaak heeft de stichting Woonstad Rotterdam, eiseres, een kort geding aangespannen tegen een huurder, aangeduid als [gedaagde], met als doel machtiging te verkrijgen voor het uitvoeren van herstelwerkzaamheden aan de trappenhuisverlichting en het gedogen van deze werkzaamheden door de huurder. De huurovereenkomst tussen Woonstad en [gedaagde] bestaat sinds 15 augustus 1984. Woonstad heeft herhaaldelijk klachten ontvangen van een medehuurder, mevrouw [B.], over de niet-functionerende verlichting in het trappenhuis, die door [gedaagde] zou zijn vernield. Ondanks herhaalde verzoeken om medewerking aan herstelwerkzaamheden, heeft [gedaagde] geweigerd toegang te verlenen tot het gehuurde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2018 heeft [gedaagde] erkend dat hij de aansluiting van de verlichting heeft verbroken. Woonstad heeft gevorderd dat de kantonrechter [gedaagde] machtigt om de noodzakelijke herstelwerkzaamheden uit te voeren, en heeft daarnaast schadevergoeding en een dwangsom geëist voor toekomstige vernielingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Woonstad een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorziening, en heeft de vordering tot het opleggen van een dwangsom toegewezen, maar de vordering tot schadevergoeding afgewezen wegens gebrek aan bewijs.

De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke keer dat hij zonder toestemming de trappenhuisverlichting onklaar maakt, en heeft hem in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Verkerk op 22 mei 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6796251 VV EXPL 18-151
uitspraak: 22 mei 2018
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. R. van der Hoeff te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Hoogenboom te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonstad” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Woonstad heeft [gedaagde] bij exploot van dagvaarding van 12 april 2018, met producties, gedagvaard.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 april 2018. Aan de zijde van Woonstad is verschenen mevrouw [S.], sociaal beheerder, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. [gedaagde] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling zijn aan de zijde van
een tweetal (fax)brieven van 19 april 2018, met producties, overgelegd. Aan de zijde van Woonstad zijn nog (fax)brieven van 19 en 20 april 2018, met producties, overgelegd. Partijen hebben hun standpunten ter zitting (nader) toegelicht. Van hetgeen ter zitting is verhandeld heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
Nadat de kantonrechter de zaak ter zitting met partijen had besproken, is met partijen afgesproken dat de zaak wordt aangehouden tot 4 mei 2018 en dat de gemachtigde van Woonstad zich uiterlijk op die datum zal uitlaten over de voortgang van de onderhavige procedure. Op de in dat kader bij (fax)brief van 3 mei 2018 toegezonden reactie van die gemachtigde wordt hierna nog teruggekomen.
1.4
De uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
Tussen Woonstad als verhuurder en [gedaagde] als huurder bestaat sinds 15 augustus 1984 een huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte, staande en gelegen aan de [straat- en plaatsnaam] (hierna: het gehuurde). Het gehuurde bevindt zich op de eerste verdieping van het pand gelegen aan de [straat- en plaatsnaam] (hierna: het pand).
2.2
Op de tweede verdieping van het pand is op nummer [huisnummer] mevrouw [B.] woonachtig. Ook zij huurt die woning van Woonstad. [gedaagde] en [B.] delen samen de op de derde verdieping van het pand gelegen zolderverdieping. Er bevinden zich een drietal trappen in het pand om de drie etages te kunnen bereiken. De verlichting van het eerste deel van het trappenhuis is sinds de aanvang van de huurovereenkomst tussen Woonstad en [gedaagde] aangesloten op de meterkast in het gehuurde. [gedaagde] betaalt de energiekosten van die verlichting. De verlichting van het tweede deel van het trappenhuis en van de trap naar de zolderverdieping is aangesloten op de meterkast in de woning van [B.]. [B.] draagt de energiekosten van die verlichting.
2.3
De verstandhouding tussen [gedaagde] en [B.] is verstoord geraakt.
[gedaagde] heeft in 2017 meerdere keren de verlichting van de eerste trap buiten werking gesteld. Woonstad heeft daarover klachten en herstelverzoeken ontvangen van
[B.]. In opdracht van Woonstad heeft A.T.O. Elektro B.V. die verlichting meerdere keren hersteld.
2.4
Bij (aangetekende) brief van 28 december 2017 heeft Woonstad aan [gedaagde] meegedeeld dat op 11 en 12 januari 2018 (vanaf 08.00 uur) de elektriciteitsinstallatie van de verlichting zou worden hersteld en weer zou worden aangesloten op de meterkast in het gehuurde. [gedaagde] heeft geen medewerking verleend aan die werkzaamheden.
2.5
Bij (aangetekende) brief van 13 februari 2018 heeft de gemachtigde van Woonstad aan [gedaagde] meegedeeld dat de herstelwerkzaamheden aan de elektriciteitsvoorziening van de verlichting alsnog op 23 februari 2018 (tussen 08.00 en 10.00 uur) zouden plaatsvinden en aan hem verzocht zijn medewerking daaraan te verlenen. [gedaagde] heeft dat niet gedaan.

3.De stellingen van partijen

3.1
Woonstad heeft bij dagvaarding, onder overlegging van stukken, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. Woonstad te machtigen tot het (laten) uitvoeren van het herstel van de verlichting en het stuckwerk in het trappenhuis, waaronder begrepen het verrichten van de werkzaamheden in het gehuurde zoals beschreven onder randnummer 16 van de dagvaarding, een en ander ter uitsluitende beoordeling van Woonstad;
b. [gedaagde] te veroordelen om deze werkzaamheden te gehengen en gedogen en daaraan waar nodig zijn medewerking te verlenen, waaronder mede begrepen het verschaffen van toegang aan medewerkers van Woonstad of derden die hiertoe opdracht van Woonstad hebben gekregen, met machtiging aan Woonstad om, indien [gedaagde] in gebreke blijft om Woonstad tot het gehuurde en tot het verrichten van de werkzaamheden toe te laten, zich toegang tot het gehuurde te verschaffen;
c. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Woonstad van een bedrag van € 3.115,88 (inclusief btw) aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
d. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Woonstad van een dwangsom van
€ 2.500,00 voor elke keer dat [gedaagde] zonder toestemming van Woonstad de trappenhuisverlichting, althans de elektrische installatie, van het pand onklaar maakt en/of opzettelijk andere vernielingen in het gemeenschappelijke trappenhuis pleegt;
e. alles met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
3.2
Aan haar vordering heeft Woonstad naast de vaststaande feiten het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd.
[gedaagde] schiet tekort in de nakoming van (de artikelen 12a, 17n, 19 en 22 van) de tussen partijen bestaande huurovereenkomst en artikel 7:213 juncto 7:220 lid 1 BW, doordat hij diverse keren de elektrische installatie van de verlichting in het eerste deel van het trappenhuis in het pand heeft vernield en hij thans weigert om Woonstad toegang te verlenen tot (de meterkast in) het gehuurde en haar in staat te stellen om de noodzakelijke en dringende herstelwerkzaamheden aan die verlichting en de aansluiting daarvan op de meterkast in het gehuurde te verrichten. Woonstad dient daarom gemachtigd te worden om die werkzaamheden uit te kunnen voeren en [gedaagde] dient verplicht te worden om daaraan zijn medewerking te verlenen. Voorts dient [gedaagde] de schade ad in totaal
€ 3.115,88 te vergoeden die Woonstad door de herstelwerkzaamheden heeft geleden. Tot slot is een dwangsom van € 2.500,00 op zijn plaats voor elke keer dat [gedaagde] de trappenhuisverlichting wederom onklaar maakt.
3.3
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij de aansluiting van de verlichting van het eerste trappenhuis met de meterkast in het gehuurde heeft verbroken.
De verschuldigdheid van de gevorderde schadevergoeding is door hem gemotiveerd betwist. Uiteindelijk heeft [gedaagde] alsnog zijn medewerking toegezegd aan de herstelwerkzaamheden aan de verlichting en de aansluiting daarvan op zijn meterkast.
Zoals hiervoor al is overwogen, heeft de kantonrechter daarom met partijen afgesproken dat de zaak wordt aangehouden en dat de gemachtigde van Woonstad zich nog zal uitlaten over de voortgang van de onderhavige procedure. Bij (fax)brief van 3 mei 2018 heeft die gemachtigde meegedeeld dat de benodigde herstelwerkzaamheden op 1 mei 2018 hebben plaatsgevonden en dat de verlichting in het eerste deel van het trappenhuis weer functioneert. Gelet daarop heeft Woonstad, naar de kantonrechter begrijpt, de vorderingen zoals hiervoor vermeld onder 3.1 onder a. en b. ingetrokken en heeft zij gevraagd vonnis te wijzen voor wat betreft de vorderingen zoals vermeld onder c. tot en met e.

4.De beoordeling van de vordering

4.1
Gelet op de stelling van Woonstad dat [gedaagde] de verlichting van het eerste deel van het trappenhuis diverse keren heeft vernield als gevolg waarvan bij die trap telkenmale geen verlichting aanwezig was en dat daarover klachten zijn binnengekomen van [B.], Woonstad hierdoor schade heeft geleden en een dergelijke (onwenselijke en gevaarlijke) situatie in de toekomst voorkomen dient te worden, is het aannemelijk dat Woonstad een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorziening met betrekking tot de, na de verminderde eis, thans nog gevorderde dwangsom en schadevergoeding. Derhalve is Woonstad ontvankelijk in haar daarop gerichte vordering. Ditzelfde geldt voor de proceskosten.
4.2
In het kader van de onderhavige procedure dient beoordeeld te worden of de vordering van Woonstad een zodanige kans van slagen heeft in een bodemprocedure dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door Woonstad gevorderde voorziening verantwoord is. Daarbij dient de kantonrechter uit te gaan van de feiten met de beperkte toetsing daarvan, aangezien nadere bewijsvoering in een procedure als de onderhavige niet goed mogelijk is.
4.3
Nu [gedaagde] ter zitting heeft erkend dat hij de aansluiting van de verlichting van het eerste trappenhuis met de meterkast in het gehuurde heeft verbroken, waardoor die verlichting niet meer functioneerde en [B.] zonder enige trapverlichting haar woning diende te bereiken, terwijl Woonstad verplichtingen jegens [B.] als huurder heeft en [gedaagde] overigens uiteindelijk ook de noodzaak van die verlichting heeft onderschreven, acht de kantonrechter het gerechtvaardigd om de gevorderde dwangsom op de hierna te melden wijze toe te wijzen teneinde te voorkomen dat een dergelijke situatie zich nogmaals voordoet. De kantonrechter zal de dwangsom echter bepalen op een bedrag van € 1.000,00 per keer.
4.4
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding van € 3.115,88 met betrekking tot de door Woonstad gestelde herstelkosten van de verlichting oordeelt de kantonrechter als volgt. [gedaagde] heeft de hoogte van dit bedrag en de verschuldigdheid daarvan ter zitting gemotiveerd weersproken. Woonstad heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat deze (volledig) voor rekening van
komen. Dit punt noodzaakt tot nadere bewijslevering, waarvoor een procedure als de onderhavige zich niet leent. De kantonrechter acht het op basis van de thans ter beschikking staande gegevens voorshands niet aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde] voornoemd bedrag aan schadevergoeding is verschuldigd. De hierop gerichte vordering zal dan ook worden afgewezen. Ditzelfde geldt voor de in dit verband gevorderde rente.
4.5
Hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen (nadere) bespreking.
4.6
Gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 4.3 is overwogen en de aanvankelijk weigerachtige houding van [gedaagde] om zijn medewerking te verlenen aan de benodigde herstelwerkzaamheden, ziet de kantonrechter aanleiding [gedaagde] als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Woonstad van een dwangsom ter hoogte van
€ 1.000,00 voor elke keer dat [gedaagde] zonder toestemming van Woonstad de trappenhuisverlichting, althans de elektrische installatie, van de woningen gelegen aan de [straat- en plaatsnaam] onklaar maakt en/of opzettelijk andere vernielingen in dat trappenhuis pleegt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 218,91 aan verschotten en € 400,00 aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
764