ECLI:NL:RBROT:2018:8442

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
ROT 18/1717
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar wegens ontbreken procesbelang in Wmo-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin haar bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit was gebaseerd op het ontbreken van procesbelang, omdat eiseres volgens verweerder geen schade had geleden. Eiseres had meer hulp ingekocht dan was geïndiceerd, maar kon niet aantonen dat zij daadwerkelijk schade had geleden. De rechtbank oordeelde dat de stelling van eiseres dat zij schade had geleden niet op voorhand aannemelijk was, en dat het aanvullend bezwaarschrift geen voldoende onderbouwing bood voor haar claims. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/1717

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. K. Wevers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht, verweerder,
gemachtigde: S.M.P. Geers.

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2016 (primair besluit 1) heeft verweerder eiseres van 1 mei 2016 tot en met 17 mei 2016 geïndiceerd voor Individuele Begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) van € 538,12 per vier weken.
Bij besluit van 16 november 2016 (primair besluit 2) heeft verweerder de periode waarvoor de genoemde indicatie gold verlengd tot en met 31 juli 2016.
Bij besluit van 24 maart 2017 (primair besluit 3) heeft verweerder – onder intrekking van de primaire besluiten 1 en 2 – het overgangsrecht AWBZ Begeleiding regulier PGB klasse 3 (4-6.9 uur per week) verlengd tot en met 31 juli 2016 en de hoogte van het pgb vastgesteld op € 852,14 per maand.
Bij besluit van 12 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en proceskosten toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres geen procesbelang heeft, omdat het resultaat dat zij kan bereiken voor haar geen feitelijke betekenis kan hebben. Eiseres heeft alle door haar gemaakte kosten kunnen voldoen uit het toegekende budget. Zij heeft over de periode van januari 2016 tot en met juli 2016 € 7.054,80 gedeclareerd bij de Sociale verzekeringsbank en dit is ook uitbetaald aan de zorgverleners. Dit komt overeen met het bedrag waarvoor zij stelt benodigde zorg te hebben ingekocht. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij schade heeft geleden.
2. Eiseres voert aan dat zij schade heeft geleden, doordat zij meer hulp heeft ingekocht dan uiteindelijk is geïndiceerd. Eiseres verwijst in dit verband naar het aanvullend bezwaarschrift, door verweerder ontvangen op 11 juli 2017, van haar toenmalige gemachtigde, mr. S.M. de Waard. Ter zitting heeft eiseres voorts toegelicht dat het daar ging om extra kosten en om hulp die “op zijn minst” vergoed moest worden. Ook nam de genoemde gemachtigde die maand afscheid van het kantoor waar zij werkte en had zij al te veel uren aan de toevoegingszaak besteed, aldus eiseres ter zitting, waardoor zij veel facetten niet heeft meegenomen.
3. Ter beoordeling staat of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3446) kan aan een verzoek om schadevergoeding slechts een procesbelang worden ontleend als de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet aan dit vereiste is voldaan. Het aanvullend bezwaarschrift van 11 juli 2017 bevat een kennelijk volledige specificatie – “Cliënte heeft over de periode van 31-12-2015 tot en met 31 juli 2016 de volgende benodigde zorg gehad” – van de door eiseres ingekochte hulp gedurende een tijdvak dat op dat moment al ruim een jaar was verstreken en bevat geen aanwijzingen dat dit slechts een deel van de ingekochte zorg betreft, ook niet in de woorden dat “dan ook” een indicatie moet worden afgegeven “welke op zijn minst voldoende is om bovenstaande bedragen te kunnen vergoeden”; dat laatste is immers precies gebeurd. Niet in geschil is dat het betreffende totaalbedrag door tussenkomst van de Sociale verzekeringsbank ook aan de zorgverleners is uitbetaald. Verweerder heeft ter zitting voorts toegezegd dat dit bedrag niet zal worden teruggevorderd. Voor zover de toenmalige gemachtigde van eiseres in genoemde specificatie onvolledig is geweest, is dit een omstandigheid die voor rekening en risico van eiseres moet komen, nu verweerder aan de inschakeling van die gemachtigde part noch deel heeft gehad. Dat de ondersteuningsvraag breder was en dat dit bij verweerder bekend was, zoals volgens eiseres onder meer kan worden afgeleid uit de e-mail van 14 april 2017 van de toenmalige gemachtigde van eiseres aan verweerders gemachtigde Geers, doet aan de latere specificatie in genoemd aanvullend bezwaarschrift niet af. De e-mail van 14 april 2017 bevat geen specificatie, doch daarin wordt aangekondigd dat een uitgebreide reactie later volgt. Er is echter geen andere uitgebreide en gespecificeerde reactie overgelegd dan meergenoemd aanvullend bezwaarschrift, door verweerder ontvangen op 11 juli 2017.
4. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, voorzitter, en mr. M.C. Snel-van den Hout en prof. mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 16 oktober 2018.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.