ECLI:NL:RBROT:2018:8659

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3608
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire strafontslag van douanebeambte wegens schuldwitwassen en plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een douanebeambte (eiseres) en de Staatssecretaris van Financiën (verweerder) over een disciplinaire maatregel. Eiseres was sinds [jaartal 1] in dienst bij het Ministerie van Financiën en werkte als douanebeambte in de Rotterdamse haven. Ze werd op 17 april 2015 aangehouden op verdenking van witwassen van uit criminele activiteiten verkregen gelden. Tijdens het onderzoek bleek dat zij regelmatig contante bedragen en cadeaus van een collega had ontvangen, waarvan werd vermoed dat deze afkomstig waren uit misdrijf. Op 16 november 2016 legde verweerder eiseres de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op wegens ernstig plichtsverzuim. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiseres zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen en dat zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de ontvangen bedragen en cadeaus van criminele oorsprong waren. De rechtbank bevestigde de disciplinaire maatregel en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/3608

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. V.M. Weski,
en

de Staatssecretaris van Financiën, verweerder,

gemachtigde: mr. B.A. Raydt.

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres primair met onmiddellijke ingang wegens zeer ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag (strafontslag) opgelegd en subsidiair ontslagen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van haar functie (ongeschiktheidsontslag).
Bij besluit van 11 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 1] , juridisch medewerker van Belastingdienst/Douane Rotterdam Rijnmond.
Het onderzoek is ter zitting geschorst teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen de getuigenverklaringen van collega’s te overleggen die reeds per e-mail van 26 augustus 2016 aan verweerder waren verstrekt, maar niet aan het rechtbankdossier waren toegevoegd.
Nadat eiseres deze verklaringen heeft overgelegd, is verweerder in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Vervolgens heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het vonnis (het vonnis) van de rechtbank van 13 juli 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:5651) in de strafzaak van eiseres. Partijen hebben beiden een reactie aan de rechtbank toegezonden.
Op 14 september 2018 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres was sinds [jaartal 1] in vaste dienst bij het Ministerie van Financiën, Belastingdienst/Douane, sinds [jaartal 2] in de functie van [functie] bij de afdeling pre-arrival (CCC-PA) van de douane in de Rotterdamse haven.
1.2
Op 17 april 2015 is eiseres door de politie aangehouden op grond van verdenking van witwassen van uit criminele activiteiten verkregen gelden (artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht) en vier dagen vastgehouden voor verhoor. In het huis van eiseres is een bedrag van € 11.300,- aan contant geld aangetroffen en in beslag genomen.
Haar aanhouding stond in verband met een onderzoek genaamd “Doussie”. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat een collega van eiseres, [naam 3] ( [naam 3] ), vermoedelijk tegen grote contante betalingen binnenkomende zendingen (containers) opzettelijk buiten de controle heeft gehouden dan wel sturende invloed heeft gehad op de manier van controleren van deze zendingen. Door zijn handelingen werd de invoer in Nederland van verdovende middelen door criminelen mogelijk gemaakt. [naam 3] werd in verband hiermee aangehouden op 17 april 2015. Uit opgenomen en uitgewerkte telecommunicatie en opgenomen (getapte) informatie uit de auto van [naam 3] is gebleken dat eiseres en [naam 3] ook buiten het werk contact met elkaar hadden en op de hoogte waren van elkaars privéleven. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat eiseres sinds 2013 regelmatig contante geldbedragen en cadeaus in de vorm van parfum en kleding van [naam 3] ontving. Het vermoeden bestond dat eiseres wist dan wel redelijkerwijs had moeten weten of had kunnen vermoeden dat het geld dat zij van [naam 3] ontving afkomstig was uit enig misdrijf.
1.3
Op 21 april 2015, bevestigd bij brief van 28 april 2015, heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij met onmiddellijke ingang is geschorst en dat haar de toegang tot de dienstgebouwen wordt ontzegd. Deze ordemaatregelen zijn daarna meerdere keren verlengd.
Op 18 maart 2016 is het proces-verbaal van de lopende strafzaak door de Officier van Justitie aan verweerder ter beschikking gesteld. Op 31 maart 2016 is aan eiseres, op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht, door de Officier van Justitie een transactie-aanbod gedaan. Eiseres heeft dit transactie-aanbod afgewezen.
1.4
Bij brieven van 3 augustus 2016 heeft verweerder het voornemen geuit tot het opleggen van het strafontslag (primair) en ongeschiktheidsontslag (subsidiair) aan eiseres. Op 24 augustus 2016 heeft eiseres haar zienswijze mondeling en op 12 oktober 2016 schriftelijk kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder het procesverloop.
1.5
Bij vonnis van 13 juli 2018 is eiseres veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur wegens schuldwitwassen en is een geldbedrag van € 7.000,- als verbeurd verklaard.
Tegen dit vonnis heeft eiseres hoger beroep bij het gerechtshof ingesteld.
2. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, bestaande uit de volgende gedragingen:
a. het witwassen van uit criminele activiteiten verkregen:
- bedragen en giften;
- maandelijkse betalingen;
b. het inconsistent verklaringen richting het bevoegd gezag, over:
- de verkoop van sieraden;
- ontvangen van bedragen;
- sparen;
c. de relatie met een collega.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
4. Op grond van artikel 50, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn functie voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.
Op grond van artikel 80, eerste lid, van het ARAR kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, om die reden disciplinair worden gestraft.
Op grond van het tweede lid van dit artikel omvat het plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het ARAR kan de disciplinaire straf van ontslag worden opgelegd.
5. Alhoewel de rechtbank kennis heeft genomen van het strafvonnis van eiseres, staat de beoordeling van een disciplinaire maatregel in beginsel los van het oordeel in het strafproces. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2202), gelden in het ambtenarenrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, is voldoende dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt. De rechtbank is op basis van het onderliggende dossier tot de volgende beoordeling gekomen.
6. Het betoog van eiseres dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan gedraging a volgt de rechtbank niet.
6.1
Eiseres ontkent niet dat ze sinds haar scheiding vanaf januari 2013 meerdere keren contante geldbedragen en cadeaus in de vorm van parfum en kleding van [naam 3] heeft aangenomen. Wel betwist zij de hoogte van de bedragen en de frequentie waarmee zij de bedragen kreeg. Eiseres heeft hierover wisselend verklaard.
Eiseres geeft aan dat zij vanaf begin 2013, toen zij voor het eerst geld kreeg van [naam 3] , tot aan haar aanhouding in totaal ongeveer vier à vijf duizend euro van [naam 3] heeft ontvangen en dat zij dit ontving op verschillende momenten en dat de ontvangen bedragen varieerden. Tijdens het derde verhoor op 19 april 2015 heeft eiseres verklaard dat zij 6 tot 8 keer geld van [naam 3] heeft ontvangen en dat dit altijd in briefjes van € 50,- was. Zij stelt dat zij één of twee keer € 500,- heeft ontvangen, maar nooit meer dan dat bedrag. Later verklaart eiseres dat zij op 20 oktober 2014 geen 1.000 briefjes van
€ 20,- (€ 20.000,-) heeft ontvangen, maar een bedrag van € 1.000,- in briefjes van twintig. Ook als het bedrag van € 20.000,- in het midden wordt gelaten, gaat het om substantiële bedragen die eiseres per keer heeft ontvangen. Zo is er in ieder geval sprake van een contante gift van € 550,- op 10 november 2014, bedragen van ongeveer € 500,- en van € 819,65 aan kleding die [naam 3] voor eiseres betaalde en – zoals eiseres zelf aangeeft – € 1.000,- aan contanten op 20 oktober 2014. Uit de verslagen van de afgeluisterde tapgesprekken tussen eiseres en [naam 3] en de verklaringen uit de verhoren van eiseres blijkt dat de betalingen een regelmatig patroon hadden.
In het tapgesprek van 8 september 2014 (p.7 proces-verbaal politie) zegt [naam 3] tegen eiseres:
“over geld hoef je in principe niet in de war te zitten. Op het moment dat ik jouw elke maand niet meer kan betalen, ja dan wordt het een ander verhaal”
In het tapgesprek van 6 maart 2015 (p. 82 proces-verbaal politie, documentcode 1502061238.OVC) zegt [naam 3] tegen eiseres:
“hier je salaris”
In het verslag van het hoorgesprek in verband met de voortzetting van de schorsing van 7 maart 2016 staat vermeld:
“(…) dat het in 2012 en 2013 was dat betrokkene geld van [naam 3] ontving? Dat klopt ongeveer antwoordt betrokkene. De advocaat spreekt uit dat betrokkene elke 4 tot 6 weken geld, ook salaris genoemd, ontving.”
Gelet op de hoogte van de bedragen die eiseres per keer ontving, het terugkerend karakter van de betalingen en het feit dat dit een aantal jaren heeft geduurd is aannemelijk dat eiseres veel meer dan € 5.000,- van [naam 3] heeft ontvangen. Het is naar het oordeel van de rechtbank zeer ongebruikelijk dat een collega met wie geen andere dan een vriendschappelijke band bestaat jarenlang zonder enige tegenprestatie dergelijke bedragen schenkt. Eiseres had moeten beseffen dat er iets niet klopte aan deze royale opstelling van [naam 3] .
6.2
Uit de verklaringen van eiseres komt naar voren dat [naam 3] al gedurende meerdere jaren een zeer riant uitgavenpatroon had. Eiseres wist van de buitenlandse reizen die [naam 3] regelmatig maakte, het recente (mede)bezit van een boot op Curaçao met een omgerekende waarde van € 197.000,- en de investeringen in een woning met een aanschafwaarde van € 945.000,-. Tevens was zij op de hoogte van een etentje dat [naam 3] verzorgde in het restaurant van H. den Blijker waarbij onder meer collega’s waren uitgenodigd en dat hij feestjes gaf ter gelegenheid van de verjaardagen van zijn dochters waarbij accommodatie, artiesten en muziek werden gehuurd.
Ook andere collega’s hebben verklaard over het zeer riante uitgavenpatroon van [naam 3] . Dit uitgavenpatroon kon niet worden verklaard vanuit de legale inkomsten van [naam 3] als douaneambtenaar, die in de loop van de tijd vanwege de ziekte van zijn echtgenote minder was gaan werken. Eiseres kon het inkomen van haar collega bij benadering inschatten en kon weten dat dit onvoldoende was om een dergelijke levensstijl te financieren. Het uitgavenpatroon van [naam 3] kon evenmin worden verklaard door de neveninkomsten uit zijn kringloopwinkel ‘Tweedehandje’ of door het bedrag dat hij aan zijn echtscheiding zou hebben overgehouden. Uit de verklaringen komt naar voren dat [naam 3] kort voor de eerste betalingen, in 2012, de kringloopwinkel was gestart en dat hij het bedrag uit de echtscheiding in de kringloopwinkel had geïnvesteerd. Evenmin is aannemelijk dat een dergelijke luxe levensstijl kon worden gefinancierd uit het bedrijf van zijn (ernstig zieke) echtgenote.
Ook eiseres moet dat hebben beseft en hierbij haar vraagtekens hebben gehad. Gelet hierop moet eiseres een vermoeden van de criminele herkomst van het door eiseres ontvangen geld gehad hebben.
6.3
Dat - zoals eiseres aanvoert - collega’s van [naam 3] zich ook niet hebben afgevraagd hoe hij zijn uitgavenpatroon kon bekostigen en geen vermoeden hadden dat het geld van [naam 3] afkomstig was uit strafbare feiten kan niet tot een ander oordeel leiden. Eiseres ging privé meer met [naam 3] om en kreeg daarnaast ook nog aanzienlijke geldbedragen en dure cadeaus van hem, iets wat al ongebruikelijk is, maar waarvan de andere collega’s niet op de hoogte waren. Eiseres had dus meer inzicht in het uitgavenpatroon van [naam 3] dan haar collega’s.
6.4
Van belang is verder dat eiseres gelet op haar beroepsopleiding enige training heeft gehad met het oog op het herkennen van signalen die op criminele activiteiten wijzen.
Gelet hierop mocht van haar verwacht worden dat zij kritische vragen stelde. Dat eiseres zich vanuit haar positie van ambtenaar bij de douane de attenties van [naam 3] liet welgevallen heeft verweerder als laakbaar mogen aanmerken. Dat de gedragscode deze specifieke situatie met betrekking tot een collega niet beschrijft doet er niet aan af dat eiseres zich dit wel zou moeten hebben beseft. Overigens is in zijn algemeenheid in de gedragscode wel vermeld dat: “Bij het aannemen van een geschenk de schijn gewekt kan worden dat je je laat beïnvloeden. Voor je het weet, voel je je verplicht iets terug te doen.”
6.5
De stelling dat verweerder eiseres had moeten waarschuwen omdat haar leven in gevaar was, wordt niet gevolgd. Begrijpelijkerwijs werd eiseres niet op de hoogte gesteld van het onderzoek vanwege de uiterste geheimhouding ervan en de gevolgen als hierover gegevens naar buiten zouden lekken. Daarnaast heeft verweerder onbetwist gesteld dat hij niet op de hoogte was van de relatie van eiseres met [naam 3] . Het verband met de zogenoemde ‘vergismoord’ werd pas eind 2016 gelegd, zodat verweerder hiervan destijds niet op de hoogte was en eiseres reeds om die reden ook niet had kunnen waarschuwen.
6.6
Gelet op het voorgaande had eiseres redelijkerwijs moeten vermoeden dat de ontvangen bedragen en cadeaus van enig misdrijf afkomstig waren. Gelet daarop heeft zij zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen.
7. Eveneens gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres zich aan de in overweging 2, onder a genoemde gedraging schuldig heeft gemaakt. Deze gedraging levert op zichzelf, gelet op de aard ervan, reeds ernstig plichtsverzuim op. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de overige aan eiseres verweten gedragingen dan ook onbesproken blijven.
8. Niet is gebleken dat de gedraging niet aan eiseres kan worden toegerekend. Verweerder was dan ook bevoegd eiseres wegens ernstig plichtsverzuim een disciplinaire straf op te leggen.
9. Het betoog van eiseres dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig is, slaagt niet.
9.1.
De opgelegde disciplinaire straf van ontslag is, gezien de ernst en de aard van de gedraging, de gevolgen hiervan voor het functioneren van de douane en de terecht gestelde hoge eisen aan de integriteit, openheid, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid van medewerkers, niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. De stelling dat eiseres al lang werkzaam is bij de douane en een uitstekende staat van dienst heeft, kan aan het voorgaande niet afdoen. Verweerder heeft het dienstbelang dan ook mogen laten prevaleren boven de persoonlijke belangen van eiseres.
10. Nu het ontslag reeds op de primaire grond in stand blijft, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de subsidiaire ontslaggrond.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Rutten, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en mr. I.S. Vreken-Westra, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.