ECLI:NL:RBROT:2018:8857

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
ROT 18/2827
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de beoordeling van zorgkwaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan over de eigen bijdrage van eiseres op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiseres, die sinds 6 september 2015 verblijft in zorginstelling het Bertus Bliekhuis, heeft aangevoerd dat de aan haar opgelegde eigen bijdrage voor 2016 verlaagd dient te worden. Dit zou volgens haar moeten gebeuren omdat er tekortkomingen zijn geconstateerd in de geleverde zorg, zoals blijkt uit bevindingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet heeft aangetoond dat de zorg die zij heeft ontvangen niet kan worden gekwalificeerd als Wlz-zorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigen bijdrage correct is vastgesteld op basis van de geldende regelgeving en dat verweerder geen aanleiding heeft gezien om deze te verlagen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de dwingendrechtelijke regelgeving van het Besluit langdurige zorg (Blz) van toepassing is en dat eiseres niet heeft aangetoond dat de zorg niet voldeed aan de eisen van de Wlz. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de IGZ aanwijzingen heeft gegeven aan de zorginstelling, maar dat dit niet automatisch betekent dat de zorg niet aan de kwaliteitseisen voldeed. Eiseres heeft geen klachten ingediend over de zorg en heeft niet aangetoond dat er sprake was van een uitzonderingssituatie die zou leiden tot een lagere eigen bijdrage. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 5 augustus 2016 in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat de ingangsdatum van de hoge eigen bijdrage al eerder is vastgesteld en in rechte vaststaat.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eigen bijdragen van eiseres voor 2016 terecht zijn vastgesteld en dat het bestreden besluit in stand kan blijven. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/2827

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en

CAK, verweerder,

gemachtigde: S. Staalduine-Pronk.

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2017 (primair besluit 1) heeft verweerder de eigen bijdrage voor eiseres op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 5 februari 2016 gewijzigd vastgesteld op € 451,92 per maand.
Bij afzonderlijk besluit van 29 december 2017 (primair besluit 2) heeft verweerder de eigen bijdrage voor eiseres op grond van de Wlz voor de periode van 6 februari 2016 tot en met 31 december 2016 gewijzigd vastgesteld op € 1.758,06 per maand.
Bij besluit van 19 januari 2017 (primair besluit 3) heeft verweerder op grond van de gewijzigde vaststelling over 2016 € 6.954,43 bij eiseres nagevorderd.
Bij besluit van 25 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 3 september 2018 heeft verweerder de eigen bijdrage voor eiseres op grond van de Wlz voor de periode van 6 februari 2016 tot en met 31 december 2016 vastgesteld op € 2.002,66 per maand.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres verblijft sinds 6 september 2015 in zorginstelling het Bertus Bliekhuis, onderdeel van stichting Humanitas Rotterdam (Humanitas), te Hoek van Holland. Voor dit verblijf heeft het CIZ indicaties afgegeven, laatstelijk VV PG Beschermd wonen met zeer intensieve begeleiding vanwege specifieke aandoeningen met nadruk op begeleiding (7VV).
2.1.
Verweerder heeft bij besluiten van 26 en 28 april 2016 op basis van de gegevens van de Belastingdienst betreffende het inkomen en vermogen van eiseres over 2014 de door eiseres verschuldigde eigen bijdragen voor 2016 vastgesteld op een lage eigen bijdrage van € 482,03 per maand over de periode van 1 januari 2016 tot 6 februari 2016 en een hoge eigen bijdrage van € 2.002,66 per maand over de periode van 6 februari 2016 tot en met 31 december 2016. Het bezwaar van eiseres tegen het opleggen van de hoge eigen bijdrage per 6 februari 2016 heeft verweerder ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 5 augustus 2016 ongegrond verklaard (zaaknummer ROT 16/2771). Eiseres heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
2.2.
Op 29 maart 2016 heeft eiseres verzocht om peiljaarverlegging. Verweerder heeft op basis van de door eiseres bij dat verzoek verstrekte gegevens over het verwachte inkomen en vermogen in 2016 bij besluiten van 30 mei 2016 en 2 juni 2016 de eigen bijdragen voorlopig vastgesteld op € 299,75 per maand (lage eigen bijdrage; periode 1 januari 2016 tot 6 februari 2016) respectievelijk € 1.129,90 per maand (hoge eigen bijdrage; periode 6 februari 2016 tot en met 31 december 2016).
2.3.
Bij besluit van 12 december 2017 heeft verweerder het verzoek om peiljaarverlegging met betrekking tot de hoge eigen bijdrage 2016 afgewezen. Bij besluit van 14 december 2017 heeft verweerder het verzoek om peiljaarverlegging met betrekking tot de lage eigen bijdrage 2016 toegewezen.
2.4.
Bij de primaire besluiten van 29 december 2017 heeft verweerder op basis van de inkomensgegevens van 2016 opnieuw de eigen bijdragen voor eiseres voor 2016 vastgesteld.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de eigen bijdragen zijn vastgesteld met toepassing van dwingendrechtelijke regelgeving van het Besluit langdurige zorg (Blz) en dat eiseres niet heeft aangetoond dat de aan haar geleverde zorg niet kan worden gekwalificeerd als Wlz-zorg. Op grond van artikel 3.3.2.3 van het Blz moet verweerder uitgaan van het inkomen over het peiljaar, verminderd met een aantal limitatief opgesomde aftrekposten. Met privéomstandigheden kan geen rekening worden gehouden. De bevindingen en aanwijzingen van de toenmalige Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ, thans Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, IGJ) ten aanzien van de instelling waar eiseres verblijft, zijn onvoldoende om aan te nemen dat de zorg zich niet laat kwalificeren als Wlz-zorg. Eiseres heeft geen klacht ingediend bij Humanitas of een andere – al dan niet aan Humanitas verbonden – instantie. Verder stelt verweerder dat de ingangsdatum van de hoge eigen bijdrage in 2016 al onderwerp van geschil is geweest in een eerdere procedure tussen partijen en dat de rechtbank daarover op 5 augustus 2016 uitspraak heeft gedaan. Eiseres heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld, zodat de ingangsdatum volgens verweerder in rechte vaststaat.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat nu verweerder de eerdere besluiten over haar eigen bijdragen voor 2016 heeft ingetrokken, ook de ingangsdatum van de hoge eigen bijdrage opnieuw moet worden geacht te zijn bepaald, zodat deze opnieuw in deze procedure aan de orde kan worden gesteld. Haar verblijf in een zorginstelling in de periode voorafgaand aan 6 november 2015 betrof geen verblijf in de zin van de Wlz, maar eerstelijnsverblijf. Dit laatste wordt bekostigd uit de Zorgverzekeringswet (Zvw) en hiervoor is geen eigen bijdrage verschuldigd, behoudens een eigen risico. Tevens geldt voor deze indicatie een subsidieregeling. Daarom dient over de periode van 6 november 2015 tot en met 6 mei 2016 de lage eigen bijdrage te worden berekend. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de reeds betaalde eigen bijdrage over 2016 zou moeten worden verlaagd in plaats van verhoogd, omdat de geleverde zorg van onvoldoende kwaliteit is geweest. Eiseres verwijst naar het rapport van 4 juli 2016 van het op 12 april 2016 afgelegde inspectiebezoek aan het Bertus Bliekhuis, de brief van de IGZ van 22 april 2016, waarbij Humanitas is geïnformeerd over het voornemen tot het geven van een aanwijzing ex artikel 27 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de zienswijze van Humanitas op dit voornemen en de brief van 29 april 2016, waarbij aan Humanitas een aanwijzing is gegeven. Uit deze stukken blijkt dat er tekortkomingen zijn geconstateerd op de navolgende gebieden van de aangeboden Wlz-zorg: kwaliteit en veiligheid, cliëntdossier, medicatieveiligheid en multidisciplinaire samenwerking. Voor verlaging van de eigen bijdrage bestaat volgens eiseres tevens aanleiding omdat zij met extra kosten is geconfronteerd, enerzijds door haar plotselinge onvrijwillige opname in 2015, anderzijds door bijkomende kosten die bij haar door de instelling in rekening zijn gebracht.
5. Het beroep is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 3 september 2018. Dit besluit behelst een aanvulling op het bestreden besluit. Verweerder heeft hierbij de hoge eigen bijdrage vanaf 6 februari 2018 opnieuw vastgesteld op basis van de inkomensgegevens over 2014, nadat het verzoek om peiljaarverlegging was afgewezen. Vanwege een systeemtechnische fout had verweerder ondanks het besluit van 12 december 2017 de hoge eigen bijdrage wederom vastgesteld op basis van de inkomensgegevens over 2016. Verweerder heeft de eigen bijdrage herzien binnen 24 maanden nadat verweerder in kennis is gesteld van de juiste gegevens. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op juiste wijze toepassing gegeven aan artikel 3.3.1.6 van het Blz. De zesmaandenjurisprudentie, waarop eiseres zich ter zitting heeft beroepen, is niet van toepassing. Deze heeft, kort gezegd, betrekking op de bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen indien een bestuursorgaan nalatig is geweest om te reageren op een signaal van de betrokkene dat (mogelijk) te veel uitkering wordt verstrekt, waardoor de ten onrechte verleende uitkering onnodig is opgelopen. Een dergelijke situatie is niet vergelijkbaar met een situatie als hier aan de orde, waarbij het niet gaat om een onverschuldigd betaalde uitkering, maar om ten onrechte niet in rekening gebrachte eigen bijdragen (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 25 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4951). Ook uit de door eiseres ingeroepen algemene beginselen van behoorlijk bestuur volgt geen algemene regel dat een gemaakte fout niet door het bestuursorgaan mag worden hersteld.
6. De onderhavige besluitvorming heeft plaatsgevonden als gevolg van een verzoek om peiljaarverlegging van eiseres. Hierbij heeft verweerder de datum per wanneer eiseres de hoge bijdrage is verschuldigd gehandhaafd op 6 februari 2016. De rechtbank is van oordeel dat dit als een besliscomponent in het kader van de onderhavige besluitvorming is aan te merken, zodat de daartegen gerichte beroepsgrond van eiseres inhoudelijk dient te worden beoordeeld. De rechtbank is, evenals in haar genoemde uitspraak van 5 augustus 2016, van oordeel dat verweerder terecht de hoge eigen bijdrage die eiseres verschuldigd is, heeft laten ingaan op 6 februari 2016. Bij indicatiebesluit van 1 september 2015 heeft het CIZ aan eiseres met ingang van 6 augustus 2015 tot en met 5 november 2015 een kortdurende indicatie voor herstelgerichte zorg in een instelling verstrekt. Dit besluit is gebaseerd op de Subsidieregeling eerstelijns verblijf 2016 (subsidieregeling) en niet op de Zvw, zoals eiseres stelt. Op grond van artikel 4.2 van de subsidieregeling doet de subsidieontvanger de prestaties slechts verrichten onder de voorwaarde dat de verzekerde een door verweerder overeenkomstig Hoofdstuk 3, paragrafen 3.1 en 3.2 van het Blz te innen eigen bijdrage betaalt. Op grond van artikel 3.3.2.2 van het Blz dient de verzekerde gedurende de eerste zes maanden van het verblijf in een instelling de lage eigen bijdrage te betalen. Dit betekent dat eiseres van 6 augustus 2015 tot en met 5 februari 2016 de lage eigen bijdrage verschuldigd was en vanaf 6 februari 2016 de hoge eigen bijdrage.
7.1.
Uit de rechtspraak van de Raad (uitspraak van 3 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:100) volgt dat de dwingendrechtelijk voorgeschreven verplichting tot het betalen van de eigen bijdrage alleen uitzondering lijdt indien de verleende zorg niet is te kwalificeren als zorg waarop de verzekerde overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wlz recht heeft. Het ligt op de weg van de verzekerde die zich op deze uitzondering wenst te beroepen, om met deugdelijke en verifieerbare gegevens te onderbouwen dat van een dergelijke uitzonderingssituatie sprake is. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat in haar geval sprake is van een dergelijke uitzonderingssituatie.
7.2.
De aan de zorg te stellen kwaliteitseisen zijn per 1 januari 2016 neergelegd in de Wkkgz. De Wkkgz is in de plaats gekomen van – onder andere – de Kwaliteitswet zorginstellingen, die voor zorginstellingen soortgelijke kwaliteitseisen bevatte. Artikel 2, tweede lid, van de Wkkgz definieert (kwalitatief) goede zorg als: zorg van goede kwaliteit en van goed niveau: a. die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend, en is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt, b. waarbij zorgverleners handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard, waaronder de kwaliteitsstandaard, bedoeld in artikel 1, onderdeel z, van de Zvw, en c. waarbij de rechten van de cliënt zorgvuldig in acht worden genomen en de cliënt ook overigens met respect wordt behandeld.
7.3.
Op 29 april 2016 heeft de IGZ Humanitas een aanwijzing gegeven op grond van artikel 27 van de Wkkgz vanwege onvoldoende sturing op kwaliteit van de zorg en onvoldoende controle op naleving van werkafspraken, procedures en protocollen. De conclusie dat daarvan sprake was berustte op bevindingen uit inspecties van een aantal andere locaties van Humanitas dan de locatie waar eiseres verblijft, het Bertus Bliekhuis. Op 4 juli 2016 heeft de IGZ een rapport uitgebracht na een inspectie van het Bertus Bliekhuis op 12 april 2016, waaruit vergelijkbare bevindingen naar voren komen. Specifiek voor het Bertus Bliekhuis zijn tekortkomingen geconstateerd op het punt van risicobewustzijn, medicatieveiligheid, cliëntdossier, beschikbare deskundigheid en multidisciplinaire behandeling. Dit raakt volgens de IGZ vooral de behandeling en verzorging van cliënten die zijn aangewezen op intensieve dementiezorg. De IGZ beoordeelde de zorg op zichzelf wel als voldoende cliëntgericht.
7.4.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting naar voren gebracht dat de onder 7.1 genoemde uitzonderingssituatie zich voordoet omdat er onvoldoende zorg is geleverd ten aanzien van de toiletgang en de verstrekking van medicatie en omdat er in 2016 veelvuldig wisselingen van specialisten ouderengeneeskunde hebben plaatsgevonden. Het afgelopen jaar was er zelfs gedurende een aantal maanden helemaal geen specialist ouderengeneeskunde aanwezig. Eiseres kreeg door een verpleegkundige Haldol voorgeschreven zonder dat dit van te voren was besproken. Eiseres werd hier suf van. Ook andere medicatie is zonder overleg met eiseres of haar gemachtigde voorgeschreven.
7.5.
Uit de stelling dat er in 2016 veelvuldig wisselingen hebben plaatsgevonden in de specialisten ouderengeneeskunde volgt op zichzelf niet dat geen sprake was van Wlz-zorg. Uit hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht over de verstrekking van medicatie, waaronder Haldol, door een verpleegkundige zonder dat de gemachtigde van eiseres hiervan wist, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat sprake is geweest van handelen in strijd met de voorschrijfbevoegdheid van uitsluitend op recept verkrijgbare geneesmiddelen op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, laat staan dat op grond hiervan kan worden geoordeeld dat geen sprake was van Wlz-zorg.
7.6.
Een tekort aan begeleiding bij toiletbezoek blijkt niet uit het inspectierapport. Het is een feit van algemene bekendheid dat verzorgingshuizen kampen met een personeelstekort, waardoor vooral in de avond en de nacht de begeleiding bij bijvoorbeeld de toiletgang te wensen overlaat. Het had op de weg van eiseres gelegen, indien dit ook bij haar het geval was, daarover een klacht in te dienen of daarover anderszins haar ongenoegen kenbaar te maken. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard dat hij punten heeft aangekaart bij verpleegkundige [naam] en dat zij deze punten heeft besproken tijdens het multidisciplinair overleg, dat twee keer per jaar plaatsvond. Niet gebleken is dat namens eiseres een klacht is ingediend over de geleverde zorg. Ook is niet gebleken dat er een calamiteit heeft plaatsgevonden, in de zin van een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van een cliënt of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid (artikel 1, eerste lid, van de Wkkgz) waarbij eiseres betrokken was dan wel een incident in de zin van artikel 10, derde lid, van de Wkkgz. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat calamiteiten verplicht moeten worden gemeld bij de IGZ, thans IGJ, en dat de zorgaanbieder van ieder incident onverwijld mededeling moet doen aan een patiënt en zijn vertegenwoordiger, en hiervan melding moet maken in het medisch dossier van de patiënt.
7.7.
Het feit dat door de IGZ een aanwijzing is opgelegd betekent niet dat sprake was van een dusdanig ernstige situatie dat de instelling niet meer in staat was verantwoorde zorg respectievelijk, sinds de invoering van de Wkkgz, goede zorg te verlenen. Volgens de Wkkgz kan de IGZ, thans IGJ, overgaan tot het opleggen van een schriftelijke aanwijzing indien de verplichting tot het leveren van goede zorg niet of niet volledig wordt nageleefd. In de aanwijzing moeten deze punten van zorg nader worden aangegeven en dient de IGZ, thans IGJ, aan te geven welke maatregelen de zorgaanbieder moet treffen en binnen welke termijn. Daarmee is een situatie die aanleiding geeft tot het geven van een aanwijzing minder acuut dat een situatie die vraagt om het nemen van een bevel, een aanwijzing in de vorm van een structurele maatregel aan de zorgaanbieder, toepassing van bestuursdwang of een last onder dwangsom. Indicatief voor dit alles is dat de IGZ op geen enkel moment heeft overwogen de instelling te sluiten wegens de tekortkomingen op het gebied van de kwaliteit. Eiseres heeft evenmin op een andere wijze aangetoond dat Humanitas in de aan haar persoonlijk geleverde zorg in zodanig ernstige mate is tekortgeschoten dat de zorg niet kan worden gekwalificeerd als Wlz-zorg.
8. Eiseres bestrijdt niet dat de eigen bijdragen zijn berekend en herzien overeenkomstig de bepalingen van het Blz. Nu dwingendrechtelijk is bepaald dat verweerder zich hiertoe diende te beperken, kon hij geen rekening houden met door eiseres gestelde bijkomende kosten waarmee zij in 2015 als gevolg van haar plotselinge verhuizing naar de zorginstelling werd geconfronteerd. Hetzelfde geldt voor bijkomende kosten in rekening gebracht door de instelling tijdens het verblijf.
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien de eigen bijdragen van eiseres voor 2016 lager vast te stellen en dat het bestreden besluit en de aanvulling daarop bij besluit van 3 september 2018 in stand kunnen blijven.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, voorzitter, en mr. dr. P.G.J. van den Berg en prof. mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 31 oktober 2018.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.