In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen J.C.N. (eiser) en de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) (verweerster) over een opgelegde bestuurlijke boete van € 50.000,-. De AFM had deze boete opgelegd aan J.C.N. wegens feitelijk leidinggeven aan een overtreding van artikel 5:2 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dit artikel verbiedt het aanbieden van effecten aan het publiek zonder een goedgekeurd prospectus. J.C.N. was indirect enig aandeelhouder en bestuurder van een onderneming die obligaties aan het publiek had aangeboden zonder dat er een prospectus beschikbaar was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de AFM niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door de onderneming aangeboden obligaties niet onder de uitzondering van artikel 5:3 van de Wft vallen, die stelt dat de prospectusplicht niet van toepassing is als de aangeboden effecten kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 100.000,- per belegger. J.C.N. betoogde dat de waarde van de inbreng van percelen grond door beleggers, samen met de contante betaling, deze drempel overschreed. De rechtbank oordeelde dat de AFM onvoldoende bewijs had geleverd dat de overeengekomen waarde van de percelen grond niet reëel was.
De rechtbank verklaarde het beroep van J.C.N. gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de AFM en herstelde de situatie door het bezwaar van J.C.N. gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. De rechtbank bepaalde ook dat de AFM het griffierecht van J.C.N. moest vergoeden en veroordeelde de AFM in de proceskosten van J.C.N. tot een bedrag van € 3.006,-.