ECLI:NL:RBROT:2018:956

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
ROT 17/3768
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inhoudingen op bijstandsuitkering en nabetaling

In deze zaak heeft eiseres, een veelprocedeerder, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij haar bezwaar tegen de specificatie van haar bijstandsuitkering ongegrond is verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in deze zaak (ROT 17/3768). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een inhouding van € 118,83 op haar bijstandsuitkering over januari 2017, die verband hield met een voorlopige aanslag Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen. Later bleek dat deze inhouding onterecht was, en de rechtbank oordeelde dat de nabetaling van € 112,89 in februari 2017 correct was, ondanks dat dit bedrag lager was dan de oorspronkelijke inhouding. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet verplicht was om een apart herzienings- en terugvorderingsbesluit te nemen, omdat de onterechte inhouding was hersteld in de uitkeringsspecificatie. Eiseres stelde ook dat zij recht had op schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente, maar de rechtbank wees dit verzoek af omdat het verschuldigde bedrag onder de grens van € 10,00 bleef. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/3768

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2018 in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. I. Plaisier.

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de specificatie van de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) van
26 januari 2017 (het primaire besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij de uitbetaling van de bijstandsuitkering over de maand januari 2017 heeft verweerder een bedrag van € 118,83 ingehouden. Dit had te maken met een voorlopige aanslag Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen waaruit bleek dat eiseres een netto bedrag aan inkomstenbelasting van € 118,83 had teruggekregen. Omdat later duidelijk werd dat deze teruggave te maken had met de eigen woning van eiseres, werd bij de uitkeringsspecificatie over de maand februari besloten de inhouding ongedaan te maken door € 112,89 aan eiseres uit te betalen en de reservering van vakantiegeld aan te passen van € 43,20 naar € 49,14.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de uitkeringsspecificaties over de maanden januari 2017 en februari 2017 besluiten zijn als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zodat aparte besluiten over de inhouding en de nabetaling niet zijn vereist. Verder stelt verweerder dat de nabetaling van € 112,89 niet te laag is omdat, rekening houdend met de extra gereserveerde vakantietoeslag van
€ 5,94, het totale bedrag van de inhouding van € 118,83 is nabetaald. Wettelijke rente is volgens verweerder niet verschuldigd omdat het bedrag daarvan lager dan € 10,- is.
3. De beroepsgrond van eiseres dat zij om een nadere toelichting heeft gevraagd met betrekking tot de inhouding en de nabetaling en dat ze deze niet heeft gekregen, slaagt niet omdat verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de (onterechte) inhouding en nabetaling tot stand zijn gekomen.
4. Volgens eiseres had verweerder een apart herzienings- en terugvorderingsbesluit moeten nemen mede omdat de uitkeringsspecificaties niet nader zijn gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1.
De rechtbank begrijpt het beroep van eiseres aldus dat zij betwist dat aan de inhoudingen en aan de nabetaling een deugdelijk en kenbaar besluit ten grondslag ligt.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 12 september 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY8641) dient een besluit tot herziening van bijstand in alle gevallen genomen te worden voorafgaand aan of uiterlijk tegelijk met het besluit tot terugvordering. In deze zaak ontbreekt voorafgaand aan de uitkeringsspecificatie over de maand januari 2017 zowel een herzieningsbesluit als een terugvorderingsbesluit en over de maand februari 2017 ontbreekt een herzieningsbesluit. Doordat echter met de uitkeringsspecificatie over de maand februari 2017 de onterechte inhouding is nabetaald en deze omissie in de heroverweging naar aanleiding van het bezwaarschrift in het bestreden besluit is hersteld door een nadere motivering, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om een apart herzienings- en terugvorderingsbesluit te nemen. Door de werkwijze van verweerder is eiseres ook niet benadeeld.
5. Eiseres stelt dat de nabetaling niet juist is omdat er nog steeds sprake is van een onterechte inhouding verband houdende met de hypothecaire aftrekpost van de eigen woning. Er is slechts € 112,89 nabetaald terwijl er € 118,83 was ingehouden. Het verschil tussen de inhouding en de nabetaling kan, aldus eiseres, niet toe te schrijven zijn aan het opbouwen van extra vakantietoeslag.
De beroepsgrond slaagt niet.
5.1.
Op grond van artikel 19, derde lid, van de Pw is in de algemene bijstand een vakantietoeslag begrepen.
In artikel 45, eerste lid,van de Pw, voor zover hier van belang, is bepaald dat de algemene bijstand per kalendermaand wordt vastgesteld en betaald en dat in afwijking hiervan de vakantietoeslag jaarlijks wordt betaald in de maand juni over de aan die maand voorafgaande twaalf maanden.
5.2.
Verweerder heeft, gelet op bovengenoemde artikelen, niet onrechtmatig gehandeld door bij de nabetaling van het in januari ingehouden bedrag van € 118,83 in de maand februari 2017 rekening te houden met een reservering aan (extra) vakantietoeslag van
€ 5,94. Onbetwist is komen vast te staan dat eiseres de volledige gereserveerde vakantietoeslag, inclusief de gereserveerde vakantietoeslag van € 5,94, in juni 2017 heeft ontvangen.
6. Eiseres stelt dat ze recht heeft op schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente in verband met het over januari 2017 ingehouden bedrag van € 118,83 dat niet totaal in februari 2017 zou zijn terugbetaald. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1.
Het ten onrechte ingehouden bedrag van € 112,89 had op 24 januari 2017 betaald moeten zijn, maar is op 15 februari 2017 betaald, hetgeen 22 dagen te laat was.
Het percentage van de verschuldigde wettelijke rente is 2%. Eiseres heeft dan recht op (22/365 x 0,02 x € 112,89 =) € 0,14. Omdat dit bedrag onder de grens van € 10,00 blijft, zoals genoemd in artikel 4:98, tweede lid van Awb, heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente terecht afgewezen.
7. Wat eiseres verder aanvoert kan niet leiden tot een ander oordeel.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Nieuwstraten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.