ECLI:NL:RBROT:2019:10483

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
10 januari 2020
Zaaknummer
C/10/518029 / HA ZA 17-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na vermoedelijke brandstichting in jachthaven met verzekeraar als eiser

In deze zaak vordert Amlin Insurance SE, een verzekeraar gevestigd in Londen, schadevergoeding van [naam gedaagde] naar aanleiding van een brand die op 15 januari 2015 plaatsvond in de jachthaven van [naam bedrijf 3]. Amlin heeft eerder schadevergoeding uitgekeerd aan andere eigenaren van comfortships die verloren zijn gegaan bij deze brand. De verzekeraar stelt dat [naam gedaagde] de brand heeft gesticht of heeft laten stichten, wat een onrechtmatige daad zou opleveren. De rechtbank heeft op 4 december 2019 vonnis gewezen, waarbij Amlin werd opgedragen te bewijzen dat [naam gedaagde] verantwoordelijk is voor de brand. De rechtbank oordeelt dat Amlin voldoende bewijs moet leveren van de brandstichting en de betrokkenheid van [naam gedaagde]. De zaak is complex, met verschillende partijen en juridische argumenten over subrogatie en aansprakelijkheid. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/518029 / HA ZA 17-15
Vonnis van 4 december 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap
AMLIN INSURANCE SE,
gevestigd te Londen,
eiseres,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.M. Brouwers te Maastricht.
Partijen zullen hierna Amlin en [naam gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in vrijwaring
  • de conclusie van antwoord
  • de door mr. Rupert ten behoeve van de comparitie overgelegde producties
  • de door mr. Brouwers ten behoeve van de comparitie overgelegde producties
  • de aantekeningen ter comparitie van mr. Rupert
  • de spreekaantekeningen ten behoeve van de comparitie van mr. Brouwers
  • het proces-verbaal van de op 10 oktober 2017 gehouden comparitie, zoals aangevuld conform de brief van 7 december 2017
  • de akte overlegging producties, tevens akte wijziging van eis
  • de antwoordakte.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] (hierna tezamen: [naam bedrijven] dan wel elk voor zich [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] ) zijn vennootschappen die zich toeleggen op het beleggen en investeren van hun vermogens.
2.2
Aandeelhouders van de vennootschappen zijn [naam 1] (hierna:
[naam 1] ), haar broer [naam 2] en hun moeder. [naam 1] en [naam 2] zijn bestuurders van de vennootschappen.
2.3
[naam gedaagde] is de echtgenoot van [naam 1] . [naam gedaagde] is bestuurder en samen met [naam 3] eigenaar van [naam bedrijf 3] , thans genaamd “ [naam bedrijf 3] ”, (hierna nog aangeduid als: [naam bedrijf 3] ).
[naam bedrijf 3] exploiteert en beheert een jachthaven in Wessem.
2.4
[naam bedrijf 3] startte in 2009 met de verkoop en exploitatie van comfortships.
Zij heeft vijf comfortships aan [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) verkocht en één comfortship aan [naam bedrijf 2] BV (hierna: [naam bedrijf 2] ).
2.5
De comfortships van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] hadden een vaste ligplaats in de jachthaven die door [naam bedrijf 3] werd geëxploiteerd. Naast deze zes comfortships lagen er nog zes comfortships van andere eigenaren in die jachthaven. De comfortships waren bestemd voor verhuur aan derden. Deze verhuur vond plaats via [naam bedrijf 3] en/of daaraan gelieerde vennootschappen.
2.6
Alle comfortships waren, onder meer tegen brandschade, verzekerd via, aanvankelijk, Delta Lloyd. Vanaf 2 december 2014 zijn de verzekeringsovereenkomsten betreffende de comfortships overgenomen door Amlin.
2.7
In december 2014 vonden er drie havenbranden plaats in Limburg: in Herten op
6 december, in Ohé en Laak op 10 december en in Roermond op 16 december.
2.8
Op 15 januari 2015 zijn de comfortships van [naam bedrijven] verloren gegaan bij een brand in de jachthaven (hierna ook: de brand). Ook de zes andere comfortships in de jachthaven zijn als gevolg van de brand verloren gegaan.
2.9
Amlin heeft aan vijf van de zes eigenaren van de zes andere schepen hun schade ten gevolge van de brand vergoed; met één eigenaar bestaat nog discussie.
2.1
In opdracht van Amlin/ [naam bedrijf 4] heeft het Engelse forensisch onderzoeksbureau Burgoynes onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand.
De onderzoeker, dr. Neil Sanders, vermeldt in zijn op 29 januari 2015 uitgebrachte rapport:
“(…)
Owing to the widespread, severe burning there is no remaining physical evidence to indicate directly where the fire started.
Considering, theoretically, the scenario of an accidental fire, the yachts and houseboats were all reportedly unoccupied and they had been so for at least some days before the fire. The vessels all had electricity supplies. In these circumstances an electrical fault is the only possible accidental cause of fire. In general an electrical fault is not particularly likely in yachts and houseboats such as these when they are not being used. The severe burning damage to all of the yachts and houseboats, particularly those on the left-hand jetty which had all sunk, means that realistically no evidence remained to show an electrical cause of fire.
The evidence of the bookkeeper [naam 4] , and published video recordings of the fire, indicate that yachts and houseboats on both jetties were completely involved in fire before [naam 4] saw the fire, but at least one yacht in the middle of the left hand row was not burning so severely (see photograph 18). Also [naam 4] recalled that there was a severe fire at the concrete-hulled houseboat furthest from the land (concrete boat 2) when he first saw the fire, even though that houseboat had been separated from the aluminium-hulled yachts by an empty berth which means a spacing of 10 metres or 50 (see Figures 1 and 2).
It is not realistically possible for a fire to have spread from one yacht in the left-hand row to the others in the same row, while leaving one yacht in the middle of that row not burning.
Considering the distance between the two jetties, it is also not realistically possible for the fire to have spread upwind from the right-hand jetty to the left-hand jetty.
Also, positive evidence of deliberate ignition was found at yachts that had been at the right-hand jetty, as discussed below.
Evidence indicating the presence of hydrocarbons consistent with Common fire accelerant (petrol or similar), and containers that had likely contained Aspen 2 fuel, were found in five of the six houseboats and aluminium yachts that l saw investigated so far. Also evidence of batteries, wiring and diesel engine glow-plugs
have been found in one of the houseboats and one of the yachts so far, indicating ignition devices. It is not dear whether the ignition devices had allowed delayed ignition, such as timers or connection to a mobile phone signal, but remains of electronic circuit boards were near the glow-plugs and batteries, indicating that
electronic devices could possibly have been present.
Overall, the only realistic conclusion from the available evidence is that fires within several of the yachts and within the two houseboats were ignited deliberately.”
2.11
[naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] hebben Amlin gedagvaard in de zaak met rolnummer 16-404 (de hoofdzaak) en uitkering van de schade aan hun comfortschepen ten gevolge van de brand onder de verzekeringsovereenkomsten met Amlin gevorderd. In deze zaak is op 13 november 2019 vonnis gewezen, waarbij Amlin is veroordeeld tot betaling aan [naam bedrijf 1] van een bedrag van € 1.584.750,-- en aan [naam bedrijf 2] van een bedrag van € 321.950,--, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2016.

3.De vordering

3.1
Amlin vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. voor recht zal verklaren
- dat [naam gedaagde] gehouden is om aan Amlin te vergoeden alle schade-uitkeringen die Amlin heeft gedaan of nog zal moeten doen naar aanleiding van de brand van
15 januari 2015 in Wessem;
- dat [naam gedaagde] gehouden is om aan Amlin te vergoeden hetgeen waartoe Amlin in de hoofdzaak ten opzichte van [naam bedrijven] veroordeeld zal worden,
2 de zaak zal verwijzen naar de schadestaatprocedure teneinde de door [naam gedaagde] aan Amlin te vergoeden schade nader op te maken en te vereffenen,
alles met veroordeling van [naam gedaagde] in de kosten van de procedure in de hoofzaak en in vrijwaring, te vermeerderen met de nakosten van € 131,-- aan salaris advocaat, na betekening te vermeerderen met € 68,-- aan salaris advocaat en kosten van betekening, onder de bepaling dat [naam gedaagde] wettelijke rente verschuldigd is over deze kosten wanneer hij die niet binnen veertien dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2
Zij baseert haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen.
[naam gedaagde] heeft de brand van 15 januari 2015 in jachthaven [naam bedrijf 3] gesticht, althans laten stichten. Dat levert een onrechtmatige daad jegens [naam bedrijven] en de overige eigenaren van de comfortships op, want [naam gedaagde] heeft inbreuk gemaakt op hun eigendomsrechten.
Ook jegens Amlin heeft hij daarmee onrechtmatig gehandeld. Amlin zou immers als verzekeraar van de comfortships worden aangesproken voor de verzekeringspenningen.
Dat de brand tot schade zou leiden en dat Amlin gehouden zou zijn tot deze schade-uitkering was voorzienbaar. Het stichten of laten stichten van de brand was dus in strijd met dat wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
[naam gedaagde] dient Amlin dan ook schadeloos te stellen, nu Amlin inmiddels inderdaad uitkeringen onder de polissen heeft gedaan (dan wel nog zal doen) aan de zes andere eigenaren. Voorts dient [naam gedaagde] Amlin te vrijwaren voor de bedragen die Amlin ingevolge het – inmiddels, 3 weken geleden – gewezen vonnis in de hoofdzaak dient te doen aan [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] (zie 2.11).
Nu Amlin uit hoofde van de verzekeringsovereenkomsten gehouden is tot het doen van uitkeringen aan de overige scheepseigenaren en aan [naam bedrijven] , is zij op grond van artikel 7:962 BW gesubrogeerd in de vorderingen die zij op grond van artikel 6:162 BW op [naam gedaagde] hebben. Amlin kan regres nemen op [naam gedaagde] . Om redenen van doelmatigheid wordt de regresvordering ter zake van de uitkeringen aan de andere zes eigenaren gecombineerd met de vrijwaringsvordering ter zake van de uitkeringen aan [naam bedrijven]

4.Het verweer

[naam gedaagde] heeft allereerst aangevoerd dat niet vast staat dat de brand is gesticht. Amlin heeft in zijn visie niet aan haar stelplicht voldaan. Haar stellingen beperken zich in de akte overlegging producties, tevens akte wijziging van eis slechts tot één regel, namelijk de conclusie van de rapporteurs. Zij kan niet volstaan met verwijzing naar wat in de rapporten van Burgoynes en [naam bedrijf 4] als conclusie is vermeld. Bovendien is het rapport van Burgoynes slechts een “preliminary report”, dat vroeg werd opgemaakt.
[naam gedaagde] heeft voorts, voor het geval zou vaststaan dat sprake is van brandstichting, stellig, gemotiveerd en gedetailleerd ontkend de brandstichter te zijn geweest of de brand te hebben laten stichten.
Meer subsidiair voert hij aan dat, als zou komen vast te staan dat hij de brand heeft gesticht of heeft laten stichten, hij daarmee onrechtmatig zou hebben gehandeld, maar niet jegens Amlin. Amlin is als verzekeraar slechts betrokken krachtens haar contractuele verhouding met de verzekerden, [naam bedrijven]
Ook wordt Amlin in dat geval niet gesubrogeerd in de rechten van [naam bedrijven] Subrogatie vindt slechts plaats indien en voor zover de verzekerde een vordering tot schadevergoeding op een derde, in dit geval de brandstichter heeft. Amlin vereenzelvigt echter [naam gedaagde] ten onrechte met [naam bedrijven]
Ook verzet artikel 7:962, lid 3 BW zich tegen subrogatie, vanwege de familierelatie met [naam 1] en vanwege de positie van feitelijk leidinggevende van [naam bedrijven] die Amlin aan hem toekent, aldus [naam gedaagde] .

5.De beoordeling

5.1
Dat Amlin de vordering in de vrijwaring combineert met haar zelfstandige vordering is niet in strijd met enige regel van procesrecht. De basis van die vorderingen is dezelfde, te weten het regres van Amlin als tot uitkering verplichte schadeverzekeraar op de brandstichter. De doelmatigheid is gediend met deze gecombineerde behandeling.
Nu inmiddels vonnis is gewezen in de hoofdzaak staat de betalingsverplichting aan [naam bedrijven] vast, terwijl die verplichting jegens de andere scheepseigenaren niet betwist is.
5.2
Anders dan [naam gedaagde] aanvoert heeft Amlin aan haar stelplicht voldaan. Zij heeft gesteld dat er sprake is geweest van brandstichting, dat er meerdere brandhaarden waren, dat verschillende comfortships tegelijkertijd brandden, terwijl brandoverslag in bijna alle gevallen onmogelijk was. Zij stelt voorts dat [naam gedaagde] de brand heeft gesticht dan wel [naam 5] daartoe opdracht heeft gegeven. [naam gedaagde] had daarvoor volgens haar een motief:
Het project met de comfortships was een fiasco gebleken. Er waren slechts 12 van de beoogde 250 comfortships verkocht en de verhuuropbrengsten bleven achter bij de verwachtingen. [naam gedaagde] hoopte vanuit zijn feitelijke rol binnen [naam bedrijven] de verzekeringspenningen te ontvangen. Het verkopen en leveren van de comfortships werd zeer bemoeilijkt doordat [naam bedrijf 3] was verwikkeld in een juridisch geschil met [naam bedrijf 5] , de distributeur van de comfortships. In die procedure was hij in privé aangesproken. In de nieuwe plannen voor [naam bedrijf 3] was geen plaats meer voor comfortships; er moesten goedkopere boten komen te liggen.
Op zijn initiatief was de verzekerde som voor de comfortships voorafgaand aan de brand verhoogd. Enkele maanden voor de brand sloot [naam bedrijf 3] met verschillende eigenaars van comfortships een optieovereenkomst met recht van terugkoop. Daarin was bepaald dat bij tenietgaan van de comfortships de verzekeringspenningen aan [naam bedrijf 3] moesten worden betaald en dat de eigenaars slechts de overeengekomen terugkoopprijs zouden ontvangen. [naam gedaagde] betaalde jarenlang regelmatig bedragen van € 250,-- aan [naam 5] , die verdacht wordt van het uitvoeren van de brandstichting, zonder dat voor die betalingen een plausibele verklaring is. [naam 6] , die ’s nachts toezicht hield op de comfortships, werd op 1 november 2014, voor hem onverwacht, ontslagen. [naam gedaagde] en [naam 5] hadden op, omstreeks en vlak na de dagen waarop de vier havenbranden plaatsvonden intensief contact.
Uit het track&tracesysteem in de door [naam 5] gehuurde Citroen C1 is gebleken dat deze auto zich op de dag voor en in de nacht van de brand heeft bewogen tussen de camping van [naam gedaagde] in Soerendonk, [naam bedrijf 3] en de straat vlakbij de straat waar [naam gedaagde] woont. Tijdens de doorzoeking bij [naam gedaagde] werden onderdelen gevonden van een ontstekingsmechanisme dat sterk lijkt op het mechanisme dat is gebruikt bij de brandstichting in [naam bedrijf 3] .
[naam gedaagde] is maandenlang onvindbaar en onbereikbaar geweest voor de politie, toen die hem in augustus 2015 wilde verhoren. Pas op 7 december 2015, nadat hij de mogelijkheid had gehad kennis te nemen van het volledige strafdossier, meldde hij zich. Hij wordt vervolgd voor de brand in Ohé en Laak, aldus nog steeds Amlin
Die stellingen heeft Amlin onderbouwd met onder meer het rapport van forensisch onderzoeksbureau Burgoynes, gevoegd bij het rapport van [naam bedrijf 4] (zie 2.10). Aan haar stelplicht heeft Amlin op dit punt voldaan. De rechtbank verwerpt dit verweer van [naam gedaagde] .
5.3
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op Amlin, als partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten, de bewijslast van die feiten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Amlin meent dat er zoveel bewijs van enerzijds de brandstichting als zodanig en anderzijds de rol van [naam gedaagde] daarbij is bijgebracht dat [naam gedaagde] in deze procedure zal moeten bewijzen dat hij niet op negatieve wijze bij de brand betrokken was.
5.3.1
Met Amlin is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de brand is gesticht, zodat Amlin in zoverre reeds in het bewijs is geslaagd. Daartoe is van belang hetgeen vast staat aangaande de toedracht van de brand. Uit het politie-onderzoek is namelijk gebleken dat er drie brandhaarden aan twee steigers waren, dat verschillende comfortships gelijktijdig brandden, terwijl overslag in bijna alle gevallen onmogelijk leek, dat in verschillende comfortships resten van verbrande jerrycans werden aangetroffen, met daarin kookpuntbenzine, en tevens een zelfgemaakt ontstekingsmechanisme, bestaande uit een matras, een accu, gloeibougies, een tijdklok en brandversnellende middelen. Uit het hiervoor onder 2.10 geciteerde rapport van Burgoynes valt op te maken dat gegeven die situatie geen ander realistisch scenario bestaat dan dat de brand met opzet is gesticht. De enige andere theoretisch denkbare oorzaak, te weten enige vorm van kortsluiting of een andere oorzaak van elektrische aard, is, zo valt uit het rapport op te maken, gelet op de wijze waarop de brand in meerdere schepen heeft gewoed in dit concrete geval uit te sluiten.
[naam gedaagde] heeft daar onvoldoende tegenover gesteld. Hij voert slechts aan dat het rapport van Burgoynes een “preliminary” rapport is dat in een vroeg stadium is opgemaakt. Voor zover hij daarmee bedoelt de conclusie van de onderzoeker, dr. Neil Sanders, te bestrijden faalt dat verweer. Dat het rapport kort na de brand is opgemaakt is zegt niets over de conclusie.
Die conclusie, hiervoor weergegeven onder 2.10, is concreet en ruim onderbouwd en toegelicht. [naam gedaagde] heeft ook niets gesteld omtrent enige alternatieve ontstaanswijze van de brand. De reputatie van het onderzoeksbureau en de deskundigheid van de onderzoeker zijn door [naam gedaagde] niet bestreden.
De rechtbank neemt daarom de conclusie uit het rapport Burgoynes over en gaat ervan uit dat de brand in Wessem opzettelijk is gesticht.
5.3.2
Daarmee is echter niet, ook niet voorshands, bewezen dat [naam gedaagde] de brand gesticht heeft of anderszins op onrechtmatige wijze bij de brandstichting betrokken was. Anders dan Amlin veronderstelt heeft zij met het door haar aangedragen, door [naam gedaagde] betwiste, materiaal niet het bewijs geleverd dat [naam gedaagde] de brand heeft gesticht of heeft laten stichten. Zij zal daarom haar stellingen moeten bewijzen.
Amlin bepleit een andere verdeling van de bewijslast, met het argument dat veel erop wijst dat [naam gedaagde] de dader dan wel de schadeveroorzaker is. Dat argument faalt. Er is geen sprake van een strafrechtelijke veroordeling van [naam gedaagde] dan wel [naam 5] en de status van een eventuele vervolging is onduidelijk. Het door Amlin aangewezen bewijsmateriaal wijst weliswaar in de richting van betrokkenheid van [naam gedaagde] , maar volstaat niet. [naam gedaagde] heeft immers stellig, gemotiveerd en gedetailleerd het door Amlin bedoelde bewijsmateriaal betwist, en in dat kader onder meer gewezen op de omstandigheid dat hij ten tijde van het ontstaan van de brand aantoonbaar elders was, dat hij voor de brandstichting niet (verder) is vervolgd, dat de aangehaalde met [naam 5] gewisselde berichten en betalingen anders verklaard kunnen worden, dat enig rechtstreeks en concreet bewijs voor zijn betrokkenheid ontbreekt en dat de brand hem geen voordeel heeft opgeleverd of zou opleveren.
Dit zijn onderbouwde betwistingen op relevante punten, zodat de stellingen van Amlin omtrent de betrokkenheid van [naam gedaagde] niet als vaststaand of voorshands vaststaand kunnen worden beschouwd. Uiteraard kan het thans beschikbare bewijsmateriaal wel meewegen bij de uiteindelijke beoordeling van het bewijs.
De rechtbank zal de zaak in verband met bewijslevering verwijzen naar de rol.
5.4
Slaagt Amlin niet in het bewijs van haar stelling, dan worden haar vorderingen reeds om die reden afgewezen, zonder dat de overige geschilpunten bespreking behoeven.
Voor zover zij zou hebben bedoeld [naam gedaagde] niet alleen aan te spreken als brandstichter (dan wel opdrachtgever van de brandstichter) maar tevens uit een vorm van bestuurdersaansprakelijkheid kan die grondslag haar vordering niet dragen. Dat [naam bedrijven] jegens haar wanprestatie dan wel een onrechtmatige daad zou hebben gepleegd in verband met de brand, waarvan [naam gedaagde] als feitelijk bestuurder van [naam bedrijven] een ernstig persoonlijk verwijt te maken valt, is immers niet adequaat uitgewerkt of onderbouwd.
5.5
Slaagt Amlin in het bewijs, dat wil zeggen dat komt vast te staan dat [naam gedaagde] de brand heeft gesticht of heeft laten stichten dan staat daarmee tevens vast dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam bedrijven] , , en jegens de eigenaren van de zes overige comfortships, die immers ten gevolge van de brand hun comfortships hebben verloren.
In dat geval is [naam gedaagde] aansprakelijk voor de schade van [naam bedrijven] en van de overige eigenaren en is hij gehouden die schade te vergoeden. Amlin kan voor dat geval in beginsel (op de verweren wordt onder rov. 5.6.2 e.v. teruggekomen) , als gesubrogeerde verzekeraar, die schade op [naam gedaagde] verhalen; enig onrechtmatig handelen van [naam gedaagde] jegens Amlin is daartoe niet vereist.
Het verweer van [naam gedaagde] dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens Amlin kan daarom als zonder belang voor de te nemen beslissing buiten beschouwing blijven.
5.6.1
[naam gedaagde] heeft de subrogatie niet betwist ten aanzien van de uitkeringen die Amlin heeft gedaan aan de eigenaren van de zes comfortships die niet aan [naam bedrijven] toebehoorden.
5.6.2
Volgens [naam gedaagde] is subrogatie van Amlin in de rechten van [naam bedrijven] niet mogelijk. Hij voert daartoe aan dat Amlin hem op oneigenlijke gronden vereenzelvigt met [naam bedrijven] De rechtbank verwerpt dat verweer.
Als verzekerden hebben [naam bedrijven] een vordering tot schadevergoeding op de voor de brandstichting aansprakelijke persoon, voor de schade die door de brand is ontstaan. Als Amlin in het bewijs van haar stellingen slaagt is dat [naam gedaagde] . Enige al dan niet onterechte vereenzelviging van [naam gedaagde] met [naam bedrijven] is daarbij niet aan de orde en Amlin baseert daarop haar vordering ook niet.
5.6.3
[naam gedaagde] heeft zich voorts beroepen op de uitzondering van artikel 7:692, lid 3 BW. Vanwege zijn huwelijksrelatie met [naam 1] èn omdat Amlin hem beschouwt als werkzaam voor [naam bedrijven] is subrogatie in zijn visie uitgesloten.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
Artikel 7:692, lid 3 BW vormt een uitzondering op het eerste lid, in de vorm van uitsluiting van de daar opgesomde personen, van wie mag worden aangenomen dat de verzekering mede in hun belang is gesloten. Het gaat daarbij blijkens de wetsgeschiedenis om personen met wie de verzekerde een relatie heeft van duurzame aard, voortvloeiend uit het familierecht, een arbeidsverhouding of een woonsituatie, dus om personen die in een bepaalde relatie tot de verzekerde staan en waarbij het uitoefenen van verhaal deze relatie zou kunnen verstoren of de verzekerde, bij echtgenoten, alsnog economisch zou kunnen treffen (MvT,
Kamerstukken II1985/86, 19 529, nr. 3, p. 34).
Dat Amlin [naam gedaagde] beschouwt als “werkzaam voor [naam bedrijven] ” maakt niet dat hij onder deze uitzonderingsbepaling zou vallen, omdat aangenomen moet worden dat de wetgever een formeel-juridisch begrip ‘werkgever’ in art. 7:962 lid 3 BW voor ogen heeft gestaan, nu dit formele begrip scherp is omlijnd en ziet op relaties die in het algemeen duurzaam zijn (ECLI:NL:HR:2014:3461). Daarbij komt dat [naam gedaagde] zelf stellig betwist dat tussen hem en [naam bedrijven] een arbeidsrelatie bestaat.
Ook het feit dat [naam gedaagde] de echtgenoot is van [naam 1] rechtvaardigt geen uitzondering op het eerste lid. De regeling van artikel 7:692, lid 3 BW heeft de strekking te voorkomen dat verstoring plaatsvindt van een relatie van duurzame aard tussen de verzekerde en degene op wie verhaal wordt genomen. [naam 1] was niet de verzekerde, maar [naam bedrijven] Tussen [naam bedrijven] en [naam gedaagde] bestaat een dergelijke relatie niet.
5.6.4
Nu de verweren van [naam gedaagde] niet slagen gaan op grond van artikel 7:692, lid 1 BW de vorderingen die [naam bedrijven] en de eigenaren van de overige comfortships in dat geval op [naam gedaagde] hebben door subrogatie over op Amlin, wanneer Amlin de door deze verzekeringnemers geleden schade vergoedt.
In dat geval is de gevorderde verklaring voor recht dat [naam gedaagde] gehouden is om aan Amlin te vergoeden alle schade-uitkeringen die Amlin heeft gedaan of nog zal moeten doen naar aanleiding van de brand van 15 januari 2015 in Wessem, toewijsbaar. Onder omstandigheden zou hoogstens, in het kader van de exacte omvang, nog debat over de nevenvorderingen aan de orde kunnen zijn.
5.7
Amlin vordert verwijzing naar de schadestaatprocedure. Voor zover het de vrijwaring betreft is daarvoor geen plaats, omdat in de hoofdzaak inmiddels een gedeeltelijk toewijzend vonnis is gewezen en daarin concrete bedragen worden genoemd.
Ook de uitkeringen aan de andere zes eigenaren zullen inmiddels zijn afgewikkeld, zodat Amlin, de vordering op dat punt moet kunnen kwantificeren. In voorkomend geval zal Amlin zich daaromtrent, na de bewijslevering, nader dienen uit te laten.
5.8
In afwachting van de uitkomst van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
draagt Amlin op te bewijzen dat [naam gedaagde] de brand in jachthaven [naam bedrijf 3] te Wessem op 15 januari 2015 heeft gesticht, althans (onder anderen) [naam 5] opdracht heeft gegeven deze te stichten;
bepaalt dat indien Amlin dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125, voor de rechter mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten;
bepaalt dat Amlin indien zij getuigen willen laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555
de namens haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, partijen en hun advocaten in de maanden januari 2020 tot en met mei 2020 moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal/zullen worden bepaald;
bepaalt dat [naam gedaagde] , indien hij getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moeten houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal/zullen een dag/dagen en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd;
bepaalt dat Amlin, indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank op voormeld adres en aan de wederpartij moeten opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
bepaalt dat partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank op voormeld adres en de wederpartij moeten toesturen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2019.
26232/106