In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Brielle. De burgemeester had op 20 oktober 2019 een huisverbod opgelegd aan de eiser, omdat zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de personen die daar wonen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde mr. S.C. van Paridon en mr. A. Janssens waren wel aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het gevaar en de bevoegdheid van de burgemeester om het huisverbod op te leggen niet worden betwist. Eiser stelde echter dat de belangenafweging onvoldoende was gemotiveerd en dat er geen goede belangenafweging had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod had kunnen opleggen, omdat het belang van de achterblijfster bij rust en veiligheid prevaleerde boven het belang van eiser om in de woning te verblijven. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het gevaar nog steeds aanwezig was en er geen aanleiding was om het huisverbod op te heffen.
De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld en de rol van de burgemeester in het opleggen van huisverboden. De rechter heeft de belangen van de betrokken partijen zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat het huisverbod gerechtvaardigd was.