ECLI:NL:RBROT:2019:10598

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
C/10/584831 / KG ZA 19-1107 (voorlopige voorziening) C/10/584825 / FA RK 19-9305 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod opgelegd door burgemeester en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Brielle. De burgemeester had op 20 oktober 2019 een huisverbod opgelegd aan de eiser, omdat zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de personen die daar wonen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde mr. S.C. van Paridon en mr. A. Janssens waren wel aanwezig.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het gevaar en de bevoegdheid van de burgemeester om het huisverbod op te leggen niet worden betwist. Eiser stelde echter dat de belangenafweging onvoldoende was gemotiveerd en dat er geen goede belangenafweging had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod had kunnen opleggen, omdat het belang van de achterblijfster bij rust en veiligheid prevaleerde boven het belang van eiser om in de woning te verblijven. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het gevaar nog steeds aanwezig was en er geen aanleiding was om het huisverbod op te heffen.

De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld en de rol van de burgemeester in het opleggen van huisverboden. De rechter heeft de belangen van de betrokken partijen zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat het huisverbod gerechtvaardigd was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/584831 / KG ZA 19-1107 (voorlopige voorziening)
C/10/584825 / FA RK 19-9305 (beroep)

Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

5 november 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[naam eiser] , eiser,

wonende te [woonplaats eiser] , [adres eiser] ,
gemachtigde mr. S.C. van Paridon,
en

de burgemeester van de gemeente Brielle, verweerder,

gemachtigde mr. A. Janssens,
in welke zaken belanghebbende is:

[naam belanghebbende] , de partner van verzoeker,

wonende te [woonplaats belanghebbende] , [adres belanghebbende] .

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 20 oktober 2019 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan eiser.
Bij brief van 31 oktober 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2019. Aanwezig waren:
 mr. J.J.E. Stout namens mr. S.C. van Paridon;
 mr. A. Janssens.
Eiser is niet verschenen.

Beslissing

 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
 wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.

Overwegingen

1.
Weergave bestreden besluit verzoek en beroep
1.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van eiser in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.2.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit. Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen.
2.
Kortsluiten
2.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3.
Spoedeisend belang
3.1.
Eiser heeft door het opgelegde huisverbod, dat nog steeds voortduurt, geen toegang tot zijn woning en kan geen contact opnemen met achterblijfster. Het spoedeisend belang bij de door eiser gevraagde voorziening is daarmee gegeven.
4.
Beoordeling gronden
4.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 van de Wth.
Op grond van artikel 6, tweede lid, Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
4.2.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het gevaar en de bevoegdheid van verweerder het huisverbod op te leggen niet wordt betwist. Eiser stelt wel dat de belangenafweging onvoldoende is gemotiveerd en dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod op te leggen. Eiser legt hieraan ten grondslag dat de belangenafweging niet blijkt uit het bestreden besluit en dat uit het feit dat er vandaag al een gesprek plaatsvindt bij Veilig Thuis, en eiser de verwachting heeft dat hij morgen weer naar de woning mag terugkeren en achterblijfster zal moeten vertrekken, kan worden afgeleid dat er dus geen goede belangenafweging heeft plaatsgevonden.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit het RIHG (Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld) van het CVD (Centrum voor Dienstverlening) blijkt wel degelijk van een belangenafweging. Een huisverbod is bij uitstek bedoeld om een afkoelingsperiode te creëren, hulpverlening op gang te brengen en escalatie te voorkomen. Vast staat dat eiser de agressor is geweest van het geweldsincident dat heeft geleid tot oplegging van het huisverbod en dat achterblijfster behoefte heeft aan rust en veiligheid. Gelet hierop heeft verweerder het belang van achterblijfster bij rust en veiligheid kunnen laten prevaleren boven het belang van eiser om in de woning te mogen verblijven. Dat er tijdens de zitting een gesprek bij Veilig Thuis plaatsvindt is om de hulpverlening op gang te brengen, doet, ongeacht de uitkomst van dit gesprek, niet af aan de eerder gemaakte belangenafweging. Dat betekent dat verweerder in redelijkheid het huisverbod heeft mogen opleggen aan eiser.
4.5.
Het betoog faalt.
4.6.
Verzoeker voert verder aan dat verweerder in redelijkheid geen gebruik kan maken van zijn bevoegdheid het huisverbod voort te laten duren.
4.7.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar nog blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Voor zover nog blijkt van dat gevaar, is verweerder bevoegd het huisverbod voort te laten duren.
Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid. Uitgangspunt daarbij is dat verweerder vanaf het opleggen van het huisverbod tien dagen wordt gegund voor het opstarten van noodzakelijke hulpverlening en dat alleen bijzondere feiten of omstandigheden reden zijn voor het voortijdig beëindigen van de werking van het huisverbod.
4.8.
Vast staat dat er tot op heden geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt en dat onduidelijk is wat de uitkomst van het partnergesprek bij Veilig Thuis zal zijn. Omdat het gevaar daarom nog onverminderd aanwezig is, is er op dit moment geen aanleiding om het huisverbod op te heffen.
4.9.
Het betoog faalt.
4.10.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4.11.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
Aldus gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzieningenrechter, en door deze en mr. E.A.C. van Dijk, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: