ECLI:NL:RBROT:2019:10849

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
C/10/580408 / KG ZA 19-861 (voorlopige voorziening) C/10/580405 / FA RK 19-7171 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening en ongegrondverklaring beroep inzake huisverbod op grond van de Wet Tijdelijk Huisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de burgemeester van de gemeente Rotterdam. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een huisverbod dat aan de verzoeker was opgelegd. Het huisverbod was opgelegd op 16 augustus 2019 voor een periode van tien dagen, na een geweldsincident tussen de verzoeker en zijn ex-partner, de achterblijfster. De verzoeker betwistte de noodzaak van het huisverbod en verzocht de voorzieningenrechter om het huisverbod op te heffen. Tijdens de zitting waren zowel de verzoeker als de achterblijfster niet aanwezig, maar hun gemachtigden waren wel aanwezig. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om het huisverbod op te heffen, omdat de noodzakelijke hulpverlening nog niet was gestart en er geen veiligheidsafspraken waren gemaakt. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt het belang van veiligheid en de noodzaak van hulpverlening in situaties van huiselijk geweld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/580408 / KG ZA 19-861 (voorlopige voorziening)
C/10/580405 / FA RK 19-7171 (beroep)

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

22 augustus 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[naam verzoeker], verzoeker,

wonende te [woonplaats verzoeker], [adres verzoeker],
gemachtigde mr. I. Car.
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. I. Plaisier,
in welke zaken belanghebbenden zijn:

[naam achterblijfster], ex-partner van verzoeker (hierna: achterblijfster),

wonende te [woonplaats achterblijfster], [adres achterblijfster],
en

[naam stiefdochter],

geboren op [geboortedatum stiefdochter] 2004,
minderjarige stiefdochter van verzoeker,
wonende te [woonplaats stiefdochter], [adres stiefdochter].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 16 augustus 2019 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker voor een periode van tien dagen, tot 26 augustus 2019 te 16.06 uur.
Bij brief van 19 augustus 2019 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minderjarige heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om haar mening kenbaar te maken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019.
Aanwezig waren:
 mr. Car;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. Plaisier;
 [naam], casemanager, werkzaam bij Veilig Thuis.
Verzoeker en achterblijfster zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Beslissing

 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af,
 wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit, met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen tot het nemen van een andersluidende beschikking met inachtneming van de uitspraak van de voorzieningenrechter, met veroordeling van verweerder in de kosten van deze procedure.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
5. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
6. Verzoeker betwist niet dat er een geweldsincident heeft plaatsgevonden tussen hem en achterblijfster, dat geleid heeft tot het opleggen van het huisverbod. Hiermee is het (vermoeden van) gevaar komen vast te staan. Verweerder betwist ook niet dat verweerder het huisverbod aan hem mocht opleggen. Het geschil ziet op de vraag of het huisverbod moet worden opgeheven. Verzoeker betoogt dat het gevaar inmiddels is geweken omdat het geweldsincident eenmalig is geweest. Volgens verzoeker heeft een partnergesprek, het maken van veiligheidsafspraken en het starten van hulpverlening geen toegevoegde waarde. Achterblijfster en verzoeker leven immers al twee jaar lang langs elkaar heen in dezelfde woning en kunnen dat nu ook weer doen. Het enige dat volgens verzoeker moet gebeuren is dat achterblijfster een eigen woning gaat betrekken;
6.1.
Uit artikel 6, tweede lid, van de Wth volgt dat de rechter, als het huisverbod nog geldt op de dag waarop hij uitspraak doet, moet bezien of zich na de oplegging van het huisverbod feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan zich ten tijde van de beoordeling door de rechter niet langer voordoen, zodat het niet gerechtvaardigd is het huisverbod te laten voortduren.
6.2.
Bij de beoordeling of de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, is van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken.
Ter zitting is gebleken dat de situatie, zoals die blijkt uit de formulieren Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld, ongewijzigd is sinds het besluit tot oplegging van het huisverbod. De door verweerder noodzakelijk gevonden hulpverlening is nog niet gestart. Verder heeft er nog geen partnergesprek plaatsgevonden en er zijn ook nog geen veiligheidsafspraken gemaakt. Verweerder heeft ter zitting voldoende gemotiveerd dat dit gesprek en die afspraken wel degelijk een toegevoegde waarde hebben. Weliswaar hebben verzoeker en achterblijfster zonder noemenswaardige problemen al twee jaar lang nadat hun relatie was beëindigd samen in de woning gewoond, maar in deze situatie is wel degelijk verandering gekomen doordat er een geweldsincident in de woning heeft plaatsgevonden. Dit is de reden waarom er veiligheidsafspraken gemaakt moeten worden over hoe voorkomen kan worden dat zich opnieuw een geweldsincident voordoet. Zowel verzoeker als achterblijfster hebben daarnaast zelf ook aangegeven bang te zijn dat de situatie weer escaleert als ze samen in de woning verblijven. Gelet hierop is er geen aanleiding het huisverbod op te heffen.
6.3.
Het betoog faalt.
7. Voor zover verzoeker ter zitting nog heeft betoogd dat achterblijvers net zo goed in de vrouwenopvang bij de stichting Arosa hadden kunnen blijven, zodat hij terug had kunnen keren naar de woning, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft ter zitting voldoende gemotiveerd dat het verblijf van achterblijvers bij Arosa uitdrukkelijk voor zeer korte duur was, omdat hun situatie niet een langer verblijf in Arosa rechtvaardigde. De casemanager heeft ter zitting nog aangegeven dat achterblijfster zo spoedig mogelijk zal worden aangemeld bij het Wijkteam met het verzoek een urgentie voor haar aan te vragen, zodat zij op korte termijn (het streven is drie maanden) over eigen woonruimte kan beschikken. Dit betoog faalt.
8. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Omdat de
voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Aldus gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en P. Landman, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: