Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[naam gedaagde 1],
1..De procedure
- de dagvaarding van 15 februari 2019 met 13 producties en de nader toegezonden producties 14 tot en met 16;
- de (fax)brief van [gedaagden] van 14 februari 2019;
- de akte overlegging producties van 21 februari 2019 van [gedaagden];
- de mondelinge behandeling van 26 februari 2019;
- de pleitnota van Zuidervast c.s.
- de pleitnota van [gedaagden].
2..De overwegingen
- in de bodemprocedure tussen Zuidervast c.s. en RNBH wordt voortzetting van de kredietrelatie gevorderd;
- het spoedappel wordt binnen 6 maanden behandeld;
- de kredietrelatie met FHG/RNHB was/is langlopend;
- de huurpenningen worden krachtens het pandrecht geïnd en brengen meer op dan de rentelast;
- de (veiling)kopers weten van deze procedure maar hebben zich niet gevoegd;
- RNHB heeft zich niet gevoegd in deze procedure;
- de rechten van Zuidervast c.s. als eigenaar zijn ouder en veelomvattender dan het recht van hypotheek en staat in rang daarboven;
- het in een processueel grondrecht om een rechterlijk oordeel te vragen in twee feitelijke instanties (waarbij Zuidervast c.s. ook opmerkt dat de voorzieningenrechter ten onrechte enkele essentiële feiten en omstandigheden buiten beschouwing heeft gelaten);
- bij het gerechtshof (in het spoedappel) zijn nieuwe stukken ingediend (en in aanvulling hierop mondeling ter zitting), de notaris moet daar naar kijken, daaruit blijkt dat er goede gronden zijn om aan te nemen dat het gerechtshof tot schorsing van de executie zal komen.
980,00