Op 17 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. De verdachte, geboren op een onbekende locatie en niet ingeschreven in de basisregistratie, was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 13 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een straf op van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 22 december 2018 in Rotterdam een vuurwapen, een Glock pistool, en 9 kogelpatronen voorhanden had. De verdachte had de feiten bekend, waardoor de rechtbank besloot om de bewezenverklaring zonder nadere motivering te doen. De rechtbank concludeerde dat de feiten strafbaar waren en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, waaronder wapenbezit, en de rechtbank vond het voorhanden hebben van een wapen in een drukke uitgaansgelegenheid bijzonder gevaarzettend. De rechtbank oordeelde dat een gevangenisstraf passend was en dat een voorwaardelijke straf niet aan de orde was. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.