ECLI:NL:RBROT:2019:1639

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
10/682134-16 / Raadkamernummers:18/1117 (89 Sv) 18/1119 (591a Sv)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding op grond van het Wetboek van Strafvordering na vrijspraak in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 januari 2019 uitspraak gedaan op twee verzoeken van de verzoeker, die eerder was vrijgesproken in een strafzaak. De verzoeker had op 10 april 2018 twee verzoekschriften ingediend op basis van artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij verzocht om schadevergoeding voor immateriële schade en kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen.

Het verzoek op grond van artikel 89 Sv was gericht op een schadevergoeding van € 210,= voor immateriële schade als gevolg van het ondergane voorarrest. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van dit verzoek, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat er voldoende verdenking tegen de verzoeker was ten tijde van de inverzekeringstelling, en dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de omstandigheden die hebben geleid tot de verdenking.

Het verzoek op grond van artikel 591a Sv betrof de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat ook hier geen gronden van billijkheid aanwezig waren, en verwees naar de overwegingen die eerder zijn gemaakt met betrekking tot het verzoek op basis van artikel 89 Sv. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker geen recht had op vergoeding van de kosten die hij had gemaakt in verband met zijn verdediging.

De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen, waarbij de beslissing openbaar is uitgesproken. De zaak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder schadevergoeding kan worden toegekend aan gewezen verdachten, vooral wanneer de verdenking voortkomt uit eigen handelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/682134-16
Raadkamernummers: 18/1117 (89 Sv)
18/1119 (591a Sv)
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op de verzoeken van:

[verzoeker] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te Woerden (postbus 155, 3440 AD), aan de Helsinkilaan 6, ten kantore van zijn advocaat mr. A.R.A.L. Norenburg.

Procedure

Op 10 april 2018 zijn twee verzoekschriften op grond van artikel 89 respectievelijk artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend.
De verzoeken zijn op 16 januari 2019 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. E. Pols, de verzoeker en zijn advocaat zijn gehoord.

Inhoud verzoeken en standpunt officier van justitie

Verzoek artikel 89 Sv
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker ten laste van de Staat wordt toegekend een bedrag van € 210,= als vergoeding voor de immateriële schade als gevolg van het ondergane voorarrest.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, omdat er geen gronden van billijkheid zijn.
Verzoek artikel 591a Sv
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor:
  • kosten voor de noodzakelijke verdediging, gevoerd in de strafzaak tegen verzoeker als verdachte, bestaande uit de kosten van de raadsman van € 64.562,22;
  • kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoekschriften ter hoogte van het forfaitaire bedrag van € 550,=.
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, omdat er sprake is van moreel laakbaar gedrag. Subsidiair is aangevoerd dat de verzoeker zich tot aan 25 april 2017 heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Gelet hierop komen de kosten na deze datum in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Meer subsidiair is aangevoerd dat de verzochte vergoeding gematigd moet worden, omdat een aantal posten in de urenspecificatie onduidelijk en niet redelijk is.

Feiten

De verzoeker is in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer van 10 mei 2016 tot op 11 mei 2016 in verzekering gesteld geweest op verdenking van verleiding van een minderjarige tot ontucht, overtreding van artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht.
Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 2 augustus 2017, is de verzoeker vrijgesproken. Dit vonnis is op 25 januari 2018 onherroepelijk geworden, omdat de officier van justitie het ingestelde hoger beroep toen heeft ingetrokken.

Beoordeling

Verzoek artikel 89 Sv
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank ingevolge artikel 89 Sv op verzoek van de gewezen verdachte - indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel - hem een vergoeding kan toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. De toekenning van een dergelijke vergoeding heeft ingevolge artikel 90 Sv plaats indien hiervoor naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Gebleken is dat er ten tijde van de toepassing van de inverzekeringstelling voldoende verdenking tegen de verzoeker was om dat dwangmiddel te rechtvaardigen.
Verder wordt het volgende overwogen. Niet in geschil is dat de verzoeker, die toen 31 jaar oud was, een (seksuele) relatie is aangegaan met een 16-jarig meisje. Dat hij hierbij de hem verweten misbruik van overwicht zou hebben gemaakt, heeft de meervoudige strafkamer niet bewezen geacht. De rechtbank treedt uiteraard niet meer in dit oordeel. De vraag die moet worden beantwoord is of er ondanks die vrijspraak feiten of omstandigheden zijn aan te wijzen die er aan in de weg staan dat aan de verzoeker een schadevergoeding behoort te worden toegekend. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke gronden niet aanwezig zijn aangezien niet gezegd kan worden dat de verdenking op verzoeker is gevallen door omstandigheden buiten hem zelf gelegen, zonder dat hem enige schuld treft.
In dat verband wordt voorop gesteld dat de verzoeker door zijn keuze om de relatie aan te gaan een heel groot risico heeft genomen dat dit bekend zou worden en dat de verdenking van een zedenmisdrijf zou kunnen ontstaan. Daarbij speelt niet alleen een rol dat binnen de sociaal-ethische normen in zijn algemeenheid een dergelijke relatie als moreel verwerpelijk en laakbaar wordt beschouwd, maar ook dat de positie van de verzoeker hem nog kwetsbaarder maakte. Hij had namelijk een niet onaanzienlijke maatschappelijke positie binnen de gemeente Gorinchem. Zo was hij werkzaam bij de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie en vanuit die aanstelling gedetacheerd als wethouder van de gemeente. Daarnaast was hij actief lid van de protestantse kerk en had hij een gezin met jonge kinderen. Zelfs zonder de strafrechtelijke verdenking zou te voorzien zijn geweest dat ruchtbaarheid aan de relatie zou zijn gegeven met alle nadelige (maatschappelijke) gevolgen van dien. De verzoeker heeft kennelijk het hiervoor beschreven risico op de koop toe genomen en dit risico heeft zich vervolgens verwezenlijkt. Een en ander overziend, moet naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat in bepalende mate de verdenking op de verzoeker is gevallen door omstandigheden die bij hemzelf liggen en dat daarom geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan hem een vergoeding voor ondergaan voorarrest toe te kennen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Verzoek artikel 591a Sv
Vooropgesteld wordt dat een gewezen verdachte indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - op grond van artikel 591a juncto artikel 90 Sv in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten voor de rechtsbijstand, zulks voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank ziet deze gronden niet en verwijst daartoe naar hetgeen zij eerder in deze beslissing heeft overwogen ten aanzien van het verzoek op grond van art. 89 Sv. Het verzoek op de voet van artikel 591a Sv zal dus ook worden afgewezen.
Dit geldt eveneens voor de verzoeken tot toekenning van vergoeding van de kosten ter zake, kort gezegd, het opstellen en toelichten ter zitting van de hierboven beoordeelde verzoekschriften.

Beslissing

De rechtbank:
t.a.v. het onder RK-nummer 18/1117 ingeschreven verzoek:
wijst het verzoek af.
t.a.v. het onder RK-nummer 18/1119 ingeschreven verzoek:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. V.F. Milders, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2019.