5.1Bij brief van 26 september 2018 heeft verweerder een brief van 25 september 2018 overgelegd van Logius, het dienstonderdeel van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van (onder andere) MijnOverheid en de digitale berichtenbox.
Uit deze brief blijkt dat eiser op 10 januari 2015 zijn MijnOverheid-account heeft geactiveerd. Op dat moment was sprake van een zogenoemde ‘opt out’-regeling, die erop neerkomt dat eiser na de activatie accepteerde dat hij voortaan van berichten van alle op MijnOverheid aangesloten overheidsinstanties digitaal zou ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank staat bij een ‘opt out’-regeling niet vast dat eiser zelf afdoende kenbaar heeft gemaakt dat hij (ook) voor de gemeente Rotterdam via elektronisch berichtenverkeer bereikbaar is (vergelijk uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018: 2188).
Dit betekent dat de aanslagen rioolheffing niet op de juiste wijze aan eiser bekend zijn gemaakt en de termijn voor het maken van bezwaar niet is gaan lopen op 31 augustus 2017.
6. Omdat eiser de aanslagen rioolheffing 2016 en 2017 niet binnen de daarvoor gestelde termijn betaalde, heeft verweerder voor deze aanslagen aanmaningen verstuurd met als dagtekening 28 november 2017. Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, is de termijn voor het maken van bezwaar toen ook niet gaan lopen.
Als een aanslag niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, zoals in dit geval, gaat de termijn voor het maken van bezwaar pas lopen nadat eiser de aanslag of een kopie daarvan onder ogen heeft gekregen (vergelijk Hoge Raad 17 april 2015, ECLI:NL:HR: 2015:960). Daarvan is geen sprake bij ontvangst van een aanmaning (vergelijk uitspraak van de Hoge Raad van 14 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7189). Dat eiser door de aanmaning op de hoogte zou kunnen raken van het bestaan van de aanslagen, betekent dus nog niet dat de termijn is gaan lopen. 7. De bezwaartermijn is pas gaan lopen nadat eiser naar aanleiding van het dwangbevel een overzicht van aanslagen, waaronder de aanslagen rioolheffing 2016 en 2017, onder ogen heeft gekregen door in te loggen op de website van de gemeente Rotterdam.
De dwangbevelen zijn op 11 januari 2018 ter post bezorgd. Ervan uitgaande dat eiser deze de volgende dag heeft ontvangen en op die dag op de website van de gemeente Rotterdam zijn aanslagen heeft bekeken, is de termijn van zes weken voor het maken van bezwaar op 12 januari 2018 gaan lopen. Dan is het bezwaar van eiser met als dagtekening 30 januari 2018 dus tijdig ingediend. Verweerder heeft het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
8. Het voorgaande betekent dat de beroepen in de zaken ROT 18/1433 en ROT 18/1434 ook gegrond zijn. Om de geschillen finaal te beslissen zal de rechtbank nu naar de inhoud van deze zaken kijken.
9. In de verordeningen rioolheffing 2016 en 2017 staat in artikel 3, eerste lid, het belastbare feit omschreven:
De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
In artikel 1, onder b van de verordeningen staat de definitie van gemeentelijke riolering:
b. gemeentelijke riolering:
voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente.
10. Het ligt op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat het perceel van eiser direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
11. Ter zitting van 30 november 2018 heeft verweerder uiteindelijk het standpunt ingenomen dat het regenwater dat op het dak van de onroerende zaak valt uiteindelijk wordt afgevoerd naar sloten die (gedeeltelijk) in het beheer van de gemeente zijn. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder een overzichtskaart overgelegd waarop onder meer de onroerende zaak, omliggende huizen en sloten zijn ingetekend. Een rioleringsaansluiting van de onroerende zaak is bij verweerder niet bekend. Ook zijn volgens het verslag van een medewerker van Cluster stadsbeheer, afdeling Water, die op 28 augustus 2018 in de loods van eiser is wezen kijken, de aan de buitenkant zichtbare regenpijpen aan de binnenkant van de loods niet te zien en is ook niet te zien waar het hemelwater wordt afgevoerd.
Eiser betwist gemotiveerd dat de door verweerder aangewezen sloten in beheer bij de gemeente zijn en voert verder aan dat het regenwater niet in de sloten terecht komt, maar dat dat via de regenpijpen terecht komt in de grond onder en rondom de onroerende zaak.
12. Uit de in rechtsoverweging 11 genoemde overzichtskaart blijkt dat de door verweerder genoemde sloten niet in de directe omgeving van de onroerende zaak liggen, zoals ook is vermeld in het verweerschrift. Verder bevinden zich in het dossier een aantal foto’s van de onroerende zaak waaruit blijkt dat het dak schuin afloopt. Aan de zijkanten van de onroerende zaak zitten dakgoten. Deze dakgoten komen uit op regenpijpen, die voor het grootste deel niet te zien zijn; de regenpijpen zijn niet (zoals meestal het geval is) buiten aan het gebouw bevestigd maar gaan vanaf de dakrand door de muur bij de onroerende zaak naar binnen.
Nu er verder geen rioolaansluiting of een andere manier van afvoer bekend is, acht de rechtbank aannemelijk dat de regenpijpen die bij de onroerende zaak naar binnen gaan in de grond uitkomen, zodat het regenwater in de grond verdwijnt, zoals eiser stelt. De rechtbank is verder van oordeel dat de sloten dermate ver van de onroerende zaak liggen dat niet aannemelijk is dat het regenwater daar via de grond uiteindelijk in terecht komt.
Dit alles leidt ertoe dat verweerder niet aannemelijk maakt dat het perceel van eiser (in)direct is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
13. De slotsom is dat niet aan het belastbare feit is voldaan, zodat de aanslagen rioolheffing 2016 en 2017 niet konden worden opgelegd en dus moeten worden vernietigd.
De beroepen in de zaken ROT 18/1433 en ROT 18/1434 zijn daarom eveneens gegrond.
14. Verweerder moet het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.