ECLI:NL:RBROT:2019:2406

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
10/007521-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door schoppen en slaan van buurvrouw met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zijn buurvrouw zonder enige aanleiding meerdere malen heeft geschopt en geslagen. Dit geweld resulteerde in een breuk van een lendenwervel bij het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 180 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-naleving. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor een geweldsmisdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte begeleiding van de reclassering nodig had en legde hem bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en medewerking aan diagnostisch onderzoek. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door het geweld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat het bewezen verklaarde feit als poging tot zware mishandeling moest worden gekwalificeerd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/007521-17
Datum uitspraak: 7 maart 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 april 2017 (zulks op de voet van artikel 377, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering), 7 augustus 2018 en van 21 februari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M.M. Zonneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer.

4.Waardering van het bewijs

Het primair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling)

Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen opzet had, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voorts is aangevoerd dat er geen causaal verband kan worden vast gesteld tussen het letsel van het slachtoffer en de aan de verdachte verweten gedragingen omdat het slachtoffer pas na 2 dagen naar een ziekenhuis is gegaan. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling te komen.
Beoordeling
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van wettige bewijsmiddelen zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte haar met zijn rechterbeen gestrekt een schop gaf tegen haar linker heup. Zij viel door de trap achterover en kwam terecht op de trap van het portiek bij haar woning. Voorts heeft de verdachte haar in haar gezicht geslagen en meerdere malen tegen haar lichaam geschopt, terwijl zij op de grond lag.
De echtgenoot van het slachtoffer heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte met zijn rechter been een voorwaartse schop maakte in de richting van zijn echtgenote. Hij zag dat hij erg hard schopte. De echtgenoot zag dat zijn vrouw werd geraakt door de schop en naar achter tegen de trap aan viel.
De vraag is of de verdachte zijn opzet al dan niet voorwaardelijk had gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank heeft onder meer vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer hard tegen de heup heeft geschopt waardoor het slachtoffer tegen een portiektrap ten val kwam. Voorts heeft de verdachte het slachtoffer in haar gezicht geslagen en meerdere schoppen tegen haar lichaam gegeven, terwijl zij op de grond lag. Volgens de rechtbank was onder deze omstandigheden sprake van een aanmerkelijke kans dat aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht door het handelen van de verdachte. De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op het aan het slachtoffer toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de FARR-verklaring blijkt dat het slachtoffer zich op 3 januari 2017 heeft gemeld op de spoedeisende hulp van het Erasmus MC. Er werd toen een bloeduitstorting op de rechteronderbuik vast gesteld en werd er een botbreuk gezien van de wervel op niveau L3 (ter plaatse van de onderrug). Dit letsel sluit aan bij de verklaringen van het slachtoffer en de getuige over de gedragingen van de verdachte. In het dossier is geen steun te vinden voor het scenario dat het letsel van het slachtoffer tussen 1 en 3 januari 2017 is veroorzaakt door een andere toedracht dat door het geweld door de verdachte. Daarom maakt het feit dat het slachtoffer zich op 3 januari 2017 heeft gemeld bij de spoedeisende hulp gezien het voorgaande niet dat er geen causaal verband (meer) is vast te stellen tussen de gedragingen van de verdachte en het letsel van het slachtoffer.
Conclusie
Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat het primair ten laste gelegde is bewezen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 1 januari 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- tegen de heup van die [naam slachtoffer] heeft
geschopt (waardoor die [naam slachtoffer] op een portiektrap ten val kwam) en
- ( terwijl die [naam slachtoffer] op de grond/trap lag) in het gezicht heeft
geslagen en
- ( terwijl die [naam slachtoffer] op de grond/trap lag) meermalen
tegen het lichaam heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
(primair)
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zonder enige aanleiding geprobeerd aan het slachtoffer, zijn buurvrouw, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daartoe heeft hij het slachtoffer meerdere malen geschopt en geslagen. Het slachtoffer kwam als gevolg van een harde schop van de verdachte ten val. In het ziekenhuis werd een breuk van een lendenwervel geconstateerd. De behandeling daarvan bestond uit pijnstilling en fysiotherapie. Het is zeker niet de verdienste van de verdachte dat het beoogde gevolg, zwaar lichamelijk letsel, niet is ingetreden.
De verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Door zijn handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld gedurende lange tijd, naast lichamelijke gevolgen, ook negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ervaren.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
17 maart 2017. Dit rapport houdt - onder meer - het volgende in.
De verdachte lijkt zijn leven op de rails te hebben, maar maakt op sociaal-emotioneel vlak een arme indruk. In het kader van bijzondere voorwaarden kan de verdachte handvatten aangereikt krijgen om op de juiste wijze zijn gevoelens en emoties te verwoorden en te uiten. Geadviseerd wordt om reclasseringstoezicht op te leggen, met een verplichting om medewerking te verlenen aan diagnostiek en eventueel een behandelplan bij een forensische polikliniek.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij vastberaden is geen strafbare feiten meer te plegen en dat hij een behandeling niet nodig vindt.
Conclusies
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straffen
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf omdat het bewezen verklaarde feit langere tijd geleden is gepleegd. In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd en een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit betekent dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis.
Nu de reclassering begeleiding noodzakelijk acht, zal de rechtbank dit als bijzondere voorwaarde verbinden aan het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf. Dit dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 10 januari 2017 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Tussen 10 januari 2017 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van meer dan twee jaren. Er is in deze zaak dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van bijna twee maanden. Gelet op deze geringe overschrijding en nu op 8 augustus 2018 met instemming van de verdachte en het slachtoffer het onderzoek ter terechtzitting is geschorst om het traject van mediation in te zetten, volstaat de rechtbank echter met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] , ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van materiële schade en een vergoeding van immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00. Ten aanzien van de materiele schade heeft de officier geconcludeerd tot afwijzing van de post “verplaatste schade” en tot toewijzing van de posten “beredderingskosten”, “reiskosten”, “eigen risico zorgverzekering”, “huren rollator” en “parkeerkaart”, zoals uit een gezet in bijlage 1 bij het voegingsformulier. De overige posten moeten volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit, dan wel de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks
materiële schadeis toegebracht. Ten aanzien van de volgende posten is de vordering genoegzaam onderbouwd, zodat deze, ondanks de betwisting door de verdachte, voor dat gedeelte zal worden toegewezen.
Bereddingskosten € 5,00
Reiskosten € 89,32
Ziekenhuis daggeldvergoeding € 196,00
Kosten eigen risico zorgverzekering € 385,00
Sportabonnement € 74,96
Huren rollator
€ 9,80 +
Totaal € 760,08.
De vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘verplaatste schade’ en ‘huishoudelijke hulp’ omdat die schade is geleden door de familie van de benadeelde partij en indirecte schade in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking komt. Bovendien kan eventuele schade die is geleden door de familie van de benadeelde alleen door de familie zelf gevorderd worden. Dit betekent dat zal worden bepaald dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in dit gedeelte van de vordering.
Ten aanzien van de post ‘parkeerkaart’ is de vordering onvoldoende onderbouwd en ten aanzien van de post ‘scootmobiel’ is niet vast komen te staan dat de schade daadwerkelijk door het slachtoffer is geleden nu ter zitting is gebleken dat er wel een offerte voor de huur van de scootmobiel is aangevraagd (en in het geding is gebracht) maar de scootmobiel niet daadwerkelijk is gehuurd. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks
immateriële schadeis toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met
wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 januari 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.760,08, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 (zeventien) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 14 (veertien) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
- de veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan diagnostisch onderzoek en eventueel daaruit voortvloeiende behandeling bij de forensische polikliniek de Waag of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven
verstaat dat de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van € 1.760,08 (zegge: eenduizendzevenhonderdzestig euro en acht cent), bestaande uit € 760,08 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen € 1.760,08 (hoofdsom, zegge: eenduizendzevenhonderdzestig euro en acht cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.760,08 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 27 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. F. Wegman en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 01 januari 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- tegen/op de heup, althans tegen/op het lichaam van die [naam slachtoffer] heeft
getrapt en/of geschopt (waardoor die [naam slachtoffer] op een portiektrap ten val
kwam) en/of
- ( terwijl die [naam slachtoffer] op de grond/trap lag) tegen/in het gezicht heeft
geslagen en/of gestompt en/of
- ( terwijl die [naam slachtoffer] op de grond/trap lag) meermalen, althans éénmaal,
tegen/op het lichaam heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 01 januari 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door
- tegen/op de heup, althans tegen/op het lichaam van die [naam slachtoffer] te
trappen en/of te schoppen (waardoor die [naam slachtoffer] op een portiektrap ten
val kwam) en/of
- ( terwijl die [naam slachtoffer] op de grond/trap lag) tegen/in het gezicht te slaan
en/of te stompen en/of
- ( terwijl die [naam slachtoffer] op de grond/trap lag) meermalen, althans éénmaal,
tegen/op het lichaam te trappen en/of te schoppen.