ECLI:NL:RBROT:2019:2993

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1488
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en herstelmogelijkheden

In deze zaak heeft eiser, een vakdocent, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de Minister van Veiligheid en Justitie. De rechtbank Rotterdam heeft op 18 april 2019 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. Eiser had zijn bezwaarschrift op 26 september 2017 ingediend, maar verweerder stelde dat dit te laat was, omdat het bezwaarschrift pas op 28 september 2017 was ontvangen. Eiser voerde aan dat hij het bezwaarschrift tijdig per e-mail had verzonden, maar verweerder had deze indieningswijze niet opengesteld. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het bezwaarschrift per koerier was bezorgd en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet gehouden was om een herstelmogelijkheid te bieden, omdat eiser bekend was met de indieningsvereisten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 18/1488 en ROT 18/1328

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2019 in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiser,

gemachtigde: mr. E.A. Blok,
en

de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. I.M. van der Heijden.

Procesverloop

Bij besluiten van 15 augustus 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiser voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) afgewezen.
Bij besluiten van 26 januari 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder eisers bezwaar tegen beide besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 14 juni 2018 op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist op het verzoek van verweerder om beperking van de kennisneming van het mutatierapport van de politie van 3 maart 2015 en een proces-verbaal van aangifte van 2 april 2015. De gevraagde beperking van de kennisneming tot de rechtbank, is toegewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2019. De beroepen zijn gevoegd behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. E. Janse, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die is bijgestaan door P. Trijsburg en V. Chaudron. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde eiser in de gelegenheid te stellen zijn stellingen met betrekking tot de indiening van zijn bezwaarschriften nader te onderbouwen.
Bij brief van 8 februari 2019 heeft eiser een nader stuk ingediend. Bij brief van 15 februari 2019 heeft verweerder hierop gereageerd.
Na toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 26 maart 2019 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Op 12 maart 2017 heeft eiser om afgifte van een VOG verzocht voor de functie vakdocent op een basisschool. Op 4 mei 2017 heeft eiser verzocht om afgifte van een VOG voor de functie medewerker kinderopvang.
1.2
Verweerder heeft de aanvragen gelijktijdig behandeld. Bij besluiten van 15 augustus 2018 heeft verweerder beide aanvragen afgewezen.
1.3
Tegen deze besluiten heeft eiser op 26 september 2017 bezwaar gemaakt. Boven het bezwaarschrift is vermeld dat het is verstuurd per fax, per e-mail en per post. Verweerder heeft eiser per brief van 10 oktober 2017 bericht dat zijn bezwaarschrift op 28 september 2017 is ontvangen, en daardoor buiten de termijn. Die termijn liep van donderdag 16 augustus tot en met woensdag 26 september 2017.
1.4
Verweerder heeft de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht en bij besluiten van 26 januari 2018 eisers bezwaar ongegrond verklaard.
2. Verweerder stelt in de bestreden besluiten voorop dat eiser tot en met 26 september 2017 bezwaar kon maken tegen de primaire besluiten. Het bezwaarschrift zou op die dag om 10:33u zijn gefaxt, maar die fax is niet aangekomen. Er was volgens verweerder op dat moment geen storing omdat er wel andere faxen zijn binnengekomen. De storing in zijn eigen fax is dan ook aan eiser toe te rekenen. Eiser heeft volgens verweerder ook niet aangetoond dat hij die dag nog andere pogingen heeft ondernomen om het bezwaarschrift per fax te verzenden. Het bezwaarschrift dat bij verweerder is bezorgd, is pas op 28 september 2017 ontvangen en dus te laat. Verweerder heeft vastgesteld dat een poststempel op het stuk ontbreekt. Daardoor kan de datum en de ontvangst bij PostNL niet worden vastgesteld. Verweerder heeft eiser het voordeel van de twijfel gegeven en is ervan uitgegaan dat eiser het stuk tijdig (dus op 26 september 2017) ter post heeft bezorgd. Daarom is eiser niet aangerekend dat het bezwaarschrift buiten de termijn is ontvangen.
3. Ter zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat het onaannemelijk is dat het bezwaarschrift per post is verstuurd, omdat frankering op de enveloppe ontbreekt. Op de enveloppe staat wel een datumstempel van verweerder met de datum 28 september 2017. Volgens verweerder is dat de datum van ontvangst. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard dat hij geen uitsluitsel kon geven over de vraag of het bezwaarschrift per post is verzonden aan verweerder; het kan ook zijn dat het per koerier is bezorgd. De rechtbank heeft na de zitting besloten om het onderzoek te schorsen en eiser in de gelegenheid te stellen om bewijs aan te dragen van zijn stelling dat het stuk per post is verzonden of, indien het stuk met een koerier is verzonden, dat het stuk door de koerier op 26 september 2017 is bezorgd en door verweerder is ontvangen.
4. Eiser stelt in zijn reactie aan de rechtbank dat het bezwaarschrift inderdaad niet per post is verstuurd. Het bezwaarschrift is door een koerier op 26 september 2017 bij verweerder bezorgd. Eiser heeft hiervan geen bewijs, omdat de stukken niet aangetekend zijn verstuurd. Eiser stelt niet verder in te zullen gaan op de verzending per fax omdat de fax door technische problemen niet is aangekomen. Eiser meent echter dat zijn bezwaar toch ontvankelijk is omdat hij het bezwaarschrift op 26 september 2017 om 18:47u – en daarmee tijdig – per e-mail bij de frontdesk van verweerder heeft ingediend. Omdat de e-mail tijdig was, had verweerder eiser in de gelegenheid moeten stellen om het bezwaar alsnog op de voorgeschreven wijze in te dienen. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5972. Verweerder heeft op bovengenoemde e-mail gereageerd op 27 september 2017 en aan eiser medegedeeld dat via de elektronische weg ingediende bezwaarschriften niet worden geaccepteerd. Dit bericht is volgens eiser in strijd met de genoemde jurisprudentie. Eiser stelt verder dat hij het gebrek in de wijze van indiening, ook zonder dat daartoe de mogelijk is geboden, zelf heeft hersteld door het gelijktijdig laten bezorgen van het bezwaarschrift per koerier.
5. Volgens verweerder vindt eisers stelling dat het bezwaarschrift per koerier op 26 september 2017 zou zijn bezorgd, geen steun in de feiten. Omdat er een datumstempel van ontvangst op de enveloppe is aangebracht op 28 september 2017, gaat verweerder ervan uit dat het bezwaarschrift op zijn vroegst op 27 september 2017, na kantoortijd, in de postbus aan de buitenzijde van het kantoorpand van het ministerie is gedeponeerd. De gebruikelijke gang van zaken is volgens verweerder dat de volgende dag een datumstempel voor ontvangst wordt aangebracht. Dat betekent dat bij indiening op 26 september 2017 na kantoortijd een datumstempel van 27 september 2017 zou zijn aangebracht. Het bezwaarschrift is dan ook niet binnen de termijn per koerier of per fax ontvangen. Verweerder meent dat hij niet gehouden was om een herstelmogelijkheid te bieden na het ontvangen van het bezwaarschrift per e-mail omdat kort na ontvangst van deze e-mail de bezwaarschriften zijn ontvangen. Verweerder meent dat de jurisprudentie waar eiser naar verwijst in dit geval niet van toepassing is.
6.1
Op grond van artikel 2:15, eerste lid, van de Awb kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend.
Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb kan een bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien het bezwaarschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
6.2
Uit de uitspraak van de AbRvS van 29 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX5972) volgt dat bij indiening van bezwaarschriften per e-mail de herstelmogelijkheid van artikel 6:6 van de Awb door het bestuursorgaan moet worden geboden indien uit het e-mailbericht valt af te leiden dat daarmee beoogd wordt bezwaar te maken en het is verzonden naar het officiële e-mailadres van het desbetreffende overheidslichaam of van de ambtelijke dienst die het aangaat, dan wel naar het zakelijke e-mailadres van een ambtenaar, met wie de indiener zodanig contact over de zaak heeft gehad, dat hij ervan mocht uitgaan dat het e-mailbericht met het bezwaar ook naar die ambtenaar mocht worden gestuurd.
7. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat het bezwaarschrift per koerier op 26 september 2017 bij verweerder is bezorgd. Eiser heeft zijn stelling niet onderbouwd. Bovendien duidt de datumstempel van verweerder op de enveloppe erop dat het stuk op 28 september 2017, of op zijn vroegst op 27 september 2017 na kantoortijd, is bezorgd. Eiser erkent verder dat wegens technische problemen aan zijn zijde de fax van 26 september 2017 niet is aangekomen bij verweerder. Dit kan aan hem worden toegerekend. Eiser heeft het bezwaarschrift tijdig per e-mail verstuurd aan verweerder, maar vaststaat dat verweerder indiening via elektronische weg niet had opengesteld. Het bezwaarschrift is dan ook niet tijdig ingediend.
8.1
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser geen beroep toekomt op de bovengenoemde uitspraak van de AbRvS. In het geval dat leidde tot die uitspraak ging het om een belanghebbende die, anders dan eiser, niet door een professionele gemachtigde werd bijgestaan. Bovendien had deze belanghebbende over de indiending van het bezwaar telefonisch contact gehad met het bestuursorgaan en was hem medegedeeld dat elektronische indiening van een bezwaarschrift mogelijk was (zie r.ov. 2.2 van de uitspraak van de AbRvS van 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5972). In zoverre is die zaak niet gelijk aan het onderhavige geval. Eiser wordt immers door een professionele gemachtigde bijgestaan, waarvan mag worden aangenomen dat deze bekend is met de wijze van indiening van een bezwaarschrift. Dit blijkt ook uit het feit dat zij tevens heeft geprobeerd om het bezwaarschrift per fax en per koerier in te dienen. Bovendien staat de wijze van indiening van het bezwaar vermeld onder het primaire besluit. Daarin is het indienen van het bezwaar via elektronische weg niet opengesteld door verweerder.
8.2
De rechtbank is verder van oordeel dat het rechtszekerheids- en gelijkheidsbeginsel zich verzetten tegen het bieden van een herstelmogelijkheid op grond van artikel 6:6 van de Awb in het geval de indiener van het bezwaarschrift bekend is met het feit dat deze weg niet is opengesteld. De herstelmogelijkheid is niet bedoeld om toerekenbare eigen fouten bij verzending per post, per koerier of per fax te herstellen om daarmee de beroepstermijn te sauveren. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde van eiser een risico heeft genomen door op de laatste dag van de termijn om 10:33u het bezwaarschrift per fax in te dienen. Vervolgens heeft zij, nadat de fax een foutmelding gaf, niet doortastend gehandeld. Op dat moment was het immers nog mogelijk om het bezwaarschrift alsnog via de gebruikelijke weg, per (aangetekende) post, te verzenden. Ook was het mogelijk om op een later moment nogmaals te proberen om de fax te versturen of het bij verweerder die dag tijdens kantoortijd te (laten) bezorgen en te laten voorzien van (een stempel met) het tijdstip van ontvangst. Niet is gebleken dat de gemachtigde deze mogelijkheden heeft benut. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in dit geval niet gehouden was om een herstelmogelijkheid te bieden aan eiser.
9. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat eiser het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 6:11 van de Awb en het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden die eiser naar voren heeft gebracht.
10. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht in beide procedures te vergoeden.
11. Met betrekking tot de proceskosten is de rechtbank van oordeel dat de zaken met procedurenummers 18/1488 en 18/1328 samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift alsmede 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 340,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en mr. A.S. Flikweert, leden, in aanwezigheid van K.H.E. Swinkels, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 april 2019.
de griffier is verhinderd voorzitter
deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.