ECLI:NL:RBROT:2019:3071

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3640
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO wegens verstoorde arbeidsverhouding en impasse

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als hoofd van de afdeling Vakondersteuning, en verweerder, die haar ontslag heeft verleend op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Eiseres was sinds 1 juli 2015 in dienst en had eerder als controller gewerkt bij de gemeente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de impasse in de samenwerking zowel aan eiseres als aan verweerder te wijten is. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het ontslag, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder bevoegd was om het ontslag te verlenen. De rechtbank concludeert dat de vertrouwensbreuk tussen partijen in overwegende mate aan eiseres kan worden toegerekend, hoewel verweerder ook een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de situatie. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede samenwerking en communicatie binnen de organisatie, en de gevolgen van een verstoorde arbeidsrelatie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/3640

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. J. Roose,
en
[verweerder], verweerder,
gemachtigde: mr. J. van Zanten.

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 19 februari 2018 ontslag verleend wegens een verstoorde arbeidsverhouding en een daaruit voortvloeiende impasse. Verweerder heeft eiseres hierbij een garantie op de wettelijke werkloosheidsuitkering toegekend, naast een garantie op een aanvullende en een na-wettelijke werkloosheidsuitkering.
Bij besluit van 28 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Voor zover eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen het e-mailbericht van 18 oktober 2017 heeft verweerder dat bezwaar primair niet‑ontvankelijk en subsidiair ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. N.J. Brouwer, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

De feiten
1.1
Eiseres was sinds 1 juli 2015 aangesteld in de functie van hoofd van de afdeling Vakondersteuning binnen het domein Maatschappij van de [naam organisatie] , het samenwerkingsverband tussen de gemeenten [naam gemeente 1] , [naam gemeente 2] en [naam gemeente 3] . Vóór 1 juli 2015 is eiseres werkzaam geweest als controller bij de gemeente [naam gemeente 1] .
1.2
Op 6 juli 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en [naam 1] ( [naam 1] ), gemeentesecretaris van de gemeente [naam gemeente 1] en sinds 1 april 2017 interim-directeur bij het domein Maatschappij
.[naam 1] heeft eiseres tijdens dit gesprek meegedeeld dat het vertrouwen van de directieraad en het bestuur in eiseres ernstig en onherstelbaar is geschonden en hij heeft eiseres voorgesteld haar aanstelling met behulp van een vaststellingsovereenkomst te beëindigen.
1.3
Op 13 juli 2017 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden tussen eiseres en [naam 1] , waarna [naam 1] eiseres bij e-mail van 17 juli 2017 een conceptvaststellingsovereenkomst heeft toegestuurd.
1.4
Bij brief van 21 juli 2017 heeft eiseres via haar gemachtigde op het voorstel gereageerd en gemeld dat zij niet kan instemmen met het voorstel. Eiseres heeft in de brief verder bevestigd dat zij per direct en gedurende de onderhandelingen zal worden vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. Tussen 23 augustus 2017 en 13 oktober 2017 hebben partijen hun standpunten meermalen aan elkaar toegelicht, zonder overeenstemming te bereiken over de voorwaarden waaronder het dienstverband van eiseres met wederzijdse instemming beëindigd zou kunnen worden. Bij brief van 29 september 2017 heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat zij schade lijdt doordat zij geen invulling kan geven aan haar dienstverband en heeft zij verweerder verzocht haar in ieder geval binnen twee weken weer tewerk te stellen. Bij brief van 13 oktober 2017 heeft eiseres haar verzoek om hervatting van de werkzaamheden herhaald.
1.5
Bij e-mailbericht van 18 oktober 2017 heeft verweerder laten weten dat het niet in het belang van partijen zou zijn als eiseres haar werkzaamheden zou hervatten, omdat dit tot beroering in de organisatie zou leiden en het proces tussen partijen onnodig onder druk zou zetten. Eiseres heeft bij brief van 29 november 2017 bezwaar gemaakt tegen dit e‑mailbericht. Daarnaast heeft eiseres de [naam organisatie] onder verwijzing naar titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade.
1.6
Nadat verdere gesprekken partijen niet tot elkaar hebben gebracht, heeft verweerder eiseres bij brief van 26 januari 2018 meegedeeld dat hij een impasse constateert en dat hij voornemens is eiseres ontslag te verlenen. Eiseres heeft haar zienswijze bij brief van 1 februari 2018 kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
Het bestreden besluit
2.1
Aan het bestreden besluit legt verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Bezwarencommissie personeelsaangelegenheden [naam organisatie] (de commissie) van 23 april 2018, ten grondslag dat sprake is van een vertrouwensbreuk tussen verweerder en eiseres. Verweerder heeft eiseres op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO eervol ontslag verleend. De ontstane vertrouwensbreuk moet volgens verweerder in overwegende mate aan eiseres worden toegerekend, zodat voor een ontslagvergoeding geen aanleiding is. Wel heeft eiseres naast de wettelijke werkloosheidsuitkering recht op de aanvullende en de na-wettelijke werkloosheidsuitkering.
2.2
Het bezwaar van eiseres tegen het e-mailbericht van 18 oktober 2017 heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie, primair niet-ontvankelijk verklaard omdat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Subsidiair heeft verweerder het bezwaar tegen het e-mailbericht van 18 oktober 2017 ongegrond verklaard omdat de vrijstelling van eiseres voor haar werkzaamheden het gevolg was van een afspraak tussen partijen.
Het e-mailbericht van 18 oktober 2017
3.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het e-mailbericht van 18 oktober 2017 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb of een handeling als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a en 1°, van deze wet. Volgens eiseres heeft verweerder haar bezwaar tegen dit e-mailbericht dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3.2
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres belang heeft bij haar beroep voor zover dat zich richt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen het e-mailbericht van 18 oktober 2017. Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 13 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:464), is van voldoende belang sprake indien het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en dit resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende. Daargelaten of de mededeling van verweerder in voornoemd e-mailbericht een besluit of een met een besluit gelijk te stellen handeling is, kan een geslaagd beroep tegen de niet‑ontvankelijkverklaring van het bezwaar voor eiseres geen feitelijke betekenis hebben. Eiseres kan met haar beroep (uiteraard) niet bereiken dat zij met terugwerkende kracht weer aan het werk kan gaan. Daarnaast heeft eiseres haar salaris ontvangen tot aan de ontslagdatum. Evenmin kan worden gezegd dat de mededelingen in het e-mailbericht van 18 oktober 2017 eiseres hebben aangetast in haar eer en goede naam en dat om die reden schadevergoeding aan de orde zou kunnen zijn als dat bericht een onrechtmatig besluit of onrechtmatige handeling zou zijn.
3.3
De rechtbank zal het beroep van eiseres dan ook niet-ontvankelijk verklaren voor zover dat betrekking heeft op het e-mailbericht van 18 oktober 2017.
De vertrouwensbreuk
4.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat sprake is van een vertrouwensbreuk. Verweerder heeft zijn wens de aanstelling van eiseres te beëindigen prematuur geuit en hij heeft hiermee jegens eiseres onrechtmatig gehandeld.
4.2
Volgens verweerder heeft de vertrouwensbreuk met eiseres vijf (deels samenhangende) oorzaken, die de rechtbank hieronder zal bespreken.
4.3
In de eerste plaats verwijt verweerder eiseres dat zij niet tijdig informatie heeft geleverd ten behoeve van de concernbrede managementinformatie. Door het niet tijdig aanleveren van de gevraagde FMF-formulieren heeft eiseres onvoldoende budgetdiscipline getoond.
Dit verwijt acht de rechtbank terecht. Uit de gedingstukken maakt de rechtbank op dat eiseres in december 2016 vanuit de afdeling HRM is aangesproken op het niet (tijdig) aanleveren van deze FMF-formulieren. Daarnaast blijkt dat een medewerker van de afdeling HRM zich per e-mailbericht van 5 december 2016 over het niet tijdig leveren van deze formulieren met een “noodsignaal” richting de directie heeft gewend, waarbij deze medewerker opmerkt dat het aanspreken van eiseres niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Eiseres heeft niet betwist dat dit bericht feitelijke grondslag heeft. Dat eiseres de FMF-formulieren uiteindelijk wel heeft aangeleverd, doet er niet aan af dat het eiseres gelet op haar functie van afdelingshoofd en haar werkervaring als controller duidelijk had moeten zijn dat zij dit eerder en op eigen initiatief had moeten doen.
Dat eiseres in de eerste tussenrapportage over 2017 geen overzicht kon geven van de personeels- en inhuurbudgetten van de afdeling Vakondersteuning , heeft zij niet weersproken en draagt bij aan de conclusie dat het eerste verwijt van verweerder terecht is.
4.4
Uit overweging 4.3 vloeit voort dat het tweede verwijt dat verweerder eiseres maakt, namelijk dat zij de domeindirecteur onvoldoende heeft geïnformeerd, in ieder geval deels terecht is.
Van eiseres mag gelet op haar functie verwacht worden dat zij de domeindirecteur op de hoogte houdt van relevante ontwikkelingen, indien nodig ook ongevraagd. Dat eiseres en [naam 1] elkaar na het aantreden van laatstgenoemde pas op 23 juni 2017 voor het eerst bilateraal spraken, is dus geen geldig argument om hem niet eerder te informeren als dat nodig was.
Uit het dossier komt wel naar voren dat eiseres ondanks haar afwezigheid wegens vakantie bij het eerste managementoverleg met [naam 1] in april 2017 een vraag heeft laten agenderen over de kosten die de afdeling Vakondersteuning moest maken, maar waarvoor op dat moment geen dekking was in de notitie ‘De basis op orde samen verder’ (de notitie). Daarnaast heeft eiseres onbetwist gesteld dat zij [naam 1] in mei 2017 tijdens een overleg kenbaar heeft gemaakt dat in de notitie niet voldoende geld is aangevraagd om zowel de claims van [naam 3] als die van de afdeling Vakondersteuning te honoreren. Hoewel niet gezegd kan worden dat eiseres de domeindirecteur over de gehele linie voldoende heeft geïnformeerd, heeft zij [naam 1] op momenten dus wel degelijk van relevante informatie over een (dreigend) budgettair probleem heeft voorzien. Verweerder weerspreekt niet gemotiveerd dat eiseres dit heeft gedaan en evenmin spreekt hij tegen dat [naam 1] heeft gezegd dat hij weigerde de deelnemende gemeenten om meer geld te vragen.
De rechtbank concludeert dat het tweede verwijt deels terecht is, maar wel genuanceerd moet worden.
4.5
Het derde verwijt dat verweerder eiseres maakt, is dat zij zich over de nieuwe domeindirecteur, collega’s en medewerkers schofferend en publiekelijk laatdunkend heeft uitgelaten. Dit verwijt mist feitelijke grondslag en kan daarom niet bijdragen aan verweerders conclusie dat sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk.
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een memo van [naam 4] ( [naam 4] ), tweede loco-gemeentesecretaris van de gemeente [naam gemeente 1] , aan [naam 1] . Het memo geeft een overzicht van uitspraken die eiseres zou hebben gedaan tijdens een gesprek met [naam 4] . De bewijswaarde van een niet ondertekend memo daargelaten, heeft eiseres ontkend dat zij deze uitspraken heeft gedaan. Voor zover verweerder in het kader van dit verwijt heeft verwezen naar e-mailcorrespondentie tussen eiseres en een HRM-adviseur uit december 2016, merkt de rechtbank op dat de toon die eiseres in de e-mailberichten bezigt inderdaad onvriendelijk genoemd kan worden. Enkele onvriendelijke e-mailberichten zijn echter onvoldoende om verweerders verwijt te staven en deze berichten zijn in elk geval geen publiekelijke uitlatingen, zoals verweerder eiseres verwijt. Dat eiseres een HRM-medewerker verschillende keren de deur zou hebben gewezen heeft verweerder evenmin met controleerbare gegevens onderbouwd, laat staan dat zij hierbij schofferende en publiekelijk laatdunkende uitlatingen zou hebben gedaan.
4.6
Verweerder verwijt eiseres voorts dat zij onjuist heeft gehandeld als budgethouder. In de zomer van 2017 bleek dat bij de afdeling Vakondersteuning een budgetoverschrijding werd voorspeld van € 659.000,-. Verweerder heeft in juli 2017 [naam 5] ( [naam 5] ), controller van de [naam organisatie] , opdracht gegeven onderzoek te doen naar de oorzaak en de omvang van deze budgetoverschrijding. Op 20 oktober 2017 heeft [naam 5] een rapport uitgebracht, waarvan de belangrijkste conclusies luiden dat eiseres in haar functie van budgethouder onvoldoende zorg heeft gedragen voor een correct en actueel inzicht in haar budget voor de inhuur van personeel en dat eiseres gerekend heeft met budgetten waarvan zij wist dat die voor een ander domein bestemd waren. Daarnaast concludeert het rapport dat eiseres onbevoegd nieuwe inhuurcontracten is aangegaan met een waarde boven € 50.000,-.
Op 23 november 2017 heeft eiseres uitgebreid op het rapport van [naam 5] gereageerd, waarna [naam 5] haar reactie heeft gegeven op het commentaar van eiseres. Eiseres heeft zich in haar reactie onder andere op het standpunt gesteld dat er geen feitenonderzoek is verricht. [naam 5] heeft hierop gereageerd door te stellen dat er interviews zijn gehouden waarin verschillende personen hun gedeelde ervaringen hebben vermeld. Daarnaast zouden er e-mails zijn die de verhalen over de oorzaak van de budgetoverschrijding ondersteunen. De rechtbank stelt vast dat deze interviews en e‑mailberichten geen deel uitmaken van het onderzoeksrapport van [naam 5] of van het procesdossier. Hierdoor is het door [naam 5] verrichte onderzoek niet inzichtelijk. Dit klemt te meer, nu eiseres een uitvoerige en gemotiveerde zienswijze heeft gegeven op het onderzoek en de reactie van [naam 5] op deze zienswijze summier is.
Eiseres heeft in reactie op de bevindingen van [naam 5] gemotiveerd betoogd dat verschillende – soms aanzienlijke – bedragen die ten laste van het budget van Vakondersteuning zijn geboekt doorbelast moeten worden. [naam 5] heeft in haar reactie vermeld dat zij niet kan beoordelen of dit klopt, maar dat zij begrepen heeft dat er in principe niets meer doorbelast mag worden naar de gemeenten. [naam 5] merkt verder op dat het doorbelasten van kosten naar een ander budget wellicht het probleem bij Vakondersteuning verkleint, maar niet van de [naam organisatie] als geheel. Deze argumenten acht de rechtbank niet steekhoudend. Ook als deze argumenten feitelijk juist zouden zijn, neemt dat niet weg dat het voor de positie van eiseres en de beeldvorming daarover zeer relevant is of het tekort van de afdeling Vakondersteuning inderdaad zo groot is als verweerder – gelet op het voorgaande zonder deugdelijke onderbouwing – heeft gesteld, of veel kleiner. Verweerders argumenten dat na afloop van het boekjaar is gebleken dat het tekort inderdaad zo groot was en zelfs nog verder is opgelopen en dat de accountant daarover geen opmerkingen heeft gemaakt, maken niet inzichtelijk dat verweerders standpunt juist is. Het is niet gebleken dat gericht (nader) onderzoek is gedaan naar het standpunt van eiseres waaruit blijkt dat verweerders standpunt juist is. Verweerder heeft ook geen verklaring van een accountant of ander stuk overgelegd waarin het betoog van eiseres gemotiveerd wordt weerlegd. Met de stukken in het dossier en wat verweerder naar voren heeft gebracht heeft hij dan ook niet aannemelijk gemaakt dat dit verwijt aan eiseres terecht is.
Het verwijt dat eiseres onbevoegd financiële verplichtingen is aangegaan boven € 50.000,- heeft zij niet weersproken. De rechtbank acht het verwijt dat eiseres als budgethouder onjuist heeft gehandeld dan ook terecht, zij het dat de ernst van dit verwijt vergaand genuanceerd moet worden, omdat verweerder (de hoogte van) de gestelde budgetoverschrijding niet aannemelijk heeft gemaakt en deze op grond van de processtukken ook niet kan worden vastgesteld.
4.7
Verweerder verwijt eiseres tot slot dat zij een beschadigende houding en opstelling heeft aangenomen. Aan dit verwijt legt verweerder ten grondslag dat eiseres op 23 november 2017 een persbericht heeft doen uitgaan en dat zij op 8 december 2017 een brief aan de colleges en raden van de BAR-gemeenten heeft gestuurd. Eiseres heeft zich verweerd door te stellen dat zij zich genoodzaakt zag het persbericht te doen uitgaan, omdat verweerder zich in de pers eerder twee maal beschadigend over eiseres heeft uitgelaten en hij eiseres daarmee in haar eer en goede naam heeft aangetast. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het had eiseres duidelijk moeten zijn dat het doen uitgaan van een persbericht en een brief naar de colleges en raden van de BAR-gemeenten onverstandig was. Dit geldt te meer omdat eiseres zich laat bijstaan door een gemachtigde en verweerder de gemachtigde van eiseres na het versturen van het persbericht heeft laten weten dat eiseres met haar handelen de verhoudingen op scherp heeft gezet. Toch heeft eiseres de brief van 8 december 2017 verstuurd. Bovendien is eiseres met de door haar in het persbericht gekozen woorden naar het oordeel van de rechtbank verder gegaan dan een zakelijke verdediging van haar persoonlijke belangen zou rechtvaardigen. Ook als geoordeeld zou worden dat het terecht is dat eiseres zich in het openbaar heeft verdedigd (en de rechtbank kan op zich goed begrijpen dat zij dat wilde), is de tekst van het persbericht onnodig schadelijk voor de [naam organisatie] . Eiseres neemt daarin zonder gebleken noodzaak woorden in de mond als “onzin” en “chaos”. In de brief aan de gemeenteraden stelt eiseres onder meer dat de [naam organisatie] bepaalde kosten twee maal in rekening brengt bij de gemeenten. Het gaat hier om een vergaande beschuldiging die geen rechtstreeks verband houdt met de verwijten die verweerder aan eiseres maakt en die eiseres, indien feitelijk juist, op een andere manier had kunnen en moeten uiten. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat de definitieve tekst van het persbericht anders luidt dan het persbericht zoals dat door haar gemachtigde bij e-mailbericht van 23 november 2017 naar verweerder is gestuurd, stelt de rechtbank vast dat alleen de laatstgenoemde versie van het persbericht onderdeel uitmaakt van het procesdossier en dat zij daarom uitgaat van die versie. Bovendien heeft eiseres deze stelling pas ter zitting naar voren gebracht.
Het ontslag
5.1
Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan de ontslaggrond van artikel 8:8 van de CAR/UWO worden toegepast als voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd, omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en/of als een in de loop van de tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking. Dit volgt bijvoorbeeld de uitspraak van 10 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:841). Volgens eveneens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1549), geldt bij een ontslag op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO als uitgangspunt dat naast (de garantie op) een werkloosheidsuitkering en een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 10d:25 van de CAR/UWO een na-wettelijke uitkering moet worden toegekend als bedoeld in artikel 10d:30 van de CAR/UWO als het ontslag is gelegen in de werksfeer en niet grotendeels is te wijten aan de ambtenaar. Als het bestuursorgaan een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid, kan verder aanleiding bestaan om bovenop de werkloosheidsuitkering, de aanvullende uitkering en de na-wettelijke uitkering een compensatie toe te kennen met toepassing van de in de uitspraken van 28 februari 2013 (onder meer ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2043) van de Raad neergelegde formule.
5.2
De vraag of sprake is van een impasse die aan een verdere vruchtbare samenwerking tussen eiseres en verweerder in de weg staat, dient naar het oordeel van de rechtbank bevestigend te worden beantwoord. De rechtbank stelt voorop dat eiseres het bestaan van een impasse ten tijde van het primaire besluit als zodanig niet gemotiveerd heeft betwist. Verweerder zag in juli 2017 geen mogelijkheid meer voor een vruchtbare samenwerking met eiseres. De verwijten die verweerder aan eiseres maakt, zijn gelet op het voorgaande gedeeltelijk terecht. Eiseres heeft de situatie een aantal maanden later (verder) op scherp gezet door zich in een persbericht en in een brief aan de bij de [naam organisatie] betrokken colleges en gemeenteraden zeer negatief uit te laten over de [naam organisatie] . Gesprekken tussen partijen in de tweede helft van 2017 leverden niets op.
Nu de verwijten die verweerder aan eiseres maakt gedeeltelijk terecht zijn en eiseres zich publiekelijk twee keer zeer negatief heeft uitgelaten over de [naam organisatie] , ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan van de impasse. Overigens volgt de rechtbank verweerder evenmin in zijn standpunt dat de impasse voornamelijk door toedoen van eiseres is ontstaan. Verweerder heeft een aantal ernstige verwijten aan eiseres niet hard kunnen maken en de manier waarop [naam 1] zich in juli 2017 tijdens een voorlichtingsbijeenkomst over eiseres heeft uitgelaten acht de rechtbank met eiseres bepaald niet correct. Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen in gelijke mate bijgedragen aan het ontstaan van de impasse.
5.3
Dit betekent dat verweerder bevoegd was eiseres ontslag te verlenen op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO en dat hij daarbij heeft kunnen volstaan met het toekennen van een garantie op de wettelijke, aanvullende en na-wettelijke werkloosheiduitkering.
6. Het beroep tegen het ontslag is dan ook ongegrond.
Schadevergoeding en proceskosten
7. Omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig is, bestaat geen grond voor schadevergoeding. Het verzoek van eiseres wordt daarom afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het e-mailbericht van 18 oktober 2017;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mr. W.P.M. Jurgens en
mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. N.C. Correa, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 april 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.