ECLI:NL:RBROT:2019:3104

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
10/690235-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een ripdeal met uitsluiting van bewijs en vrijspraak voor geweld bij diefstal van cocaïne

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 26 maart 2019, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van een ripdeal, waarbij hij samen met een medeverdachte betrokken was bij de diefstal van een kilo cocaïne. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaring van de aangever niet als bewijs kon worden gebruikt, omdat de verdediging niet in staat was om de getuige te ondervragen, wat in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde geweld bij de diefstal, omdat niet kon worden vastgesteld wat er zich in de woning heeft afgespeeld tijdens de diefstal. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en het voorhanden hebben van een kilo cocaïne, alsook het voorhanden hebben van een vuurwapen en bedreiging met dat vuurwapen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690235-18
Datum uitspraak: 26 maart 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
gedagvaard als:
[naam gedagvaarde] ,
geboren op [geboortedatum gedagvaarde] , geboorteplaats onbekend,
doch op basis van de nadien door de verdachte verstrekte informatie en een DNA-match in de Franse Nationale DNA-Databank (FNAEG) aangemerkt als:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Marokko) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
woonachtig op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , Frankrijk
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangever en getuige [naam getuige 1] dienen te worden uitgesloten van het bewijs nu het gebruik daarvan een schending zou opleveren van het gestelde in artikel 6 EVRM. De verdediging is niet op een afdoende en passende wijze in de gelegenheid geweest om [naam getuige 1] – die belastende verklaringen heeft afgelegd voor de verdachte – te horen, teneinde de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van die belastende verklaringen te onderzoeken. [naam getuige 1] heeft zich, nadat hij verklaringen heeft afgelegd bij de politie op 18 en 23 mei 2018, immers in het kader van een getuigenverhoor bij de rechter-commissaris beroepen op zijn verschoningsrecht. Naast de belastende verklaringen van [naam getuige 1] bevat het dossier geen bewijsmiddelen die het relaas van de verdachte (dat hij en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) juist degenen zijn op wie geweld is toegepast en [naam getuige 1] de agressor en initiator in dezen was) weerleggen.
Uitsluiting van de verklaringen van [naam getuige 1] op grond van artikel 6 EVRM dient te leiden tot vrijspraak van het ten laste gelegde onder 1 en 4, aldus de verdediging.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat vrijspraak voor deze feiten dient te volgen omdat de verklaringen van [naam getuige 1] onbetrouwbaar zijn en meer subsidiair omdat het overige bewijsmateriaal onvoldoende onderscheidend is om het alternatieve scenario van de verdachte onaannemelijk te achten.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten zoals ten laste gelegd onder 2 en 3.
4.1.2.
Beoordeling
Op 18 mei 2018 heeft er een incident plaatsgevonden in een appartement aan de [adres delict] te Rotterdam. De verdachte – afkomstig uit Frankrijk en naar eigen zeggen voor enkele dagen in Nederland – heeft – toen hij samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] in een auto zat – in de avond van 17 mei 2018 contact gekregen met de latere getuige [naam getuige 1] (hierna: [naam medeverdachte 2] ). De dag erna hebben de verdachte en [naam medeverdachte 2] telefonisch contact gehad en zijn de verdachte en [naam medeverdachte 1] door [naam medeverdachte 2] naar de woning aan de [adres delict] gebracht om daar cocaïne te kopen. Naast de verdachte, [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] waren er meerdere personen aanwezig in de woning. Op enig moment heeft één van deze personen de cocaïne tevoorschijn gehaald. Op dit punt in de tijd gaan de verklaringen van de verdachte en [naam medeverdachte 2] uit elkaar lopen. [naam medeverdachte 2] heeft uiteindelijk verklaard dat de verdachte en [naam medeverdachte 1] een vuurwapen en een busje pepperspray tevoorschijn haalden, dat het vuurwapen op hem – [naam medeverdachte 2] – gericht werd en de aanwezigen in de woning moesten gaan liggen. Enkele aanwezigen zouden zijn vastgebonden en geslagen, waarna [naam medeverdachte 2] de kans kreeg om te vluchten.
De verdachte heeft echter verklaard dat – toen hij en [naam medeverdachte 1] eenmaal in de woning waren – er door een ‘collega’ van [naam medeverdachte 2] een kilo cocaïne werd gehaald en dat dit getest werd. [naam medeverdachte 2] zou toen boos zijn geworden en een wapen hebben getrokken omdat de verdachte aangaf dat hij niets wilde kopen vanwege de slechte kwaliteit van de cocaïne. Een worsteling volgde, waarbij [naam medeverdachte 2] het geld van de verdachte afpakte en de verdachte het wapen van [naam medeverdachte 2] wist te ontfutselen. Door een andere persoon in het appartement werd meermalen geschoten en de verdachte heeft de tas met cocaïne gepakt en is naar buiten gevlucht.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of de verklaringen van [naam getuige 1] gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
Volgens gangbare jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in het bijzonder de Vidgen-jurisprudentie, en de Hoge Raad moet de verdediging op grond van het bepaalde in artikel 6 EVRM in enig stadium van het geding de gelegenheid hebben gehad, om een door enig persoon in verband met het opsporingsonderzoek afgelegde, de verdachte belastende verklaring, op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. Van een effectieve mogelijkheid tot ondervraging is, gelet op de jurisprudentie in beginsel geen sprake indien de getuige zich in het verhoor ten overstaan van een rechter op zijn verschoningsrecht beroept.
Het gebruik van een voor de verdachte belastende verklaring is evenwel niet zonder meer ongeoorloofd in het licht van het EVRM en, in het bijzonder, niet onverenigbaar met artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM. Van die ongeoorloofdheid is in elk geval geen sprake wanneer de verdachte weliswaar niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, maar die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen, in die zin dat de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging geen effectieve mogelijkheid tot ondervraging van de getuige [naam getuige 1] heeft gehad. [naam medeverdachte 2] is op 7 maart 2019 als
getuige gehoord door de rechter-commissaris en heeft zich daarbij immers beroepen op zijn verschoningsrecht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de voor de verdachte belastende verklaring van [naam getuige 1] geen bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen.
Daar waar [naam getuige 1] in zijn verklaring de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] aanwijst als degenen die wapens hebben getrokken en geweld hebben gebruikt – en de verdachte dit betwist – bevat het dossier geen bewijs dat duidt op de door [naam getuige 1] geschetste rol van de verdachte. De omstandigheid dat er DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen op de patroonhouder van het wapen en dat er geen DNA-materiaal van [naam getuige 1] daarop is aangetroffen is naar het oordeel van de rechtbank in dat licht onvoldoende significant nu dit past in de verklaring van de verdachte dat hij de patroonhouder uit het wapen heeft gehaald.
Tussenconclusie
Een en ander leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van [naam getuige 1] moeten worden uitgesloten van het bewijs. Dat betekent dat de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte geweld heeft gepleegd teneinde de cocaïne te bemachtigen.
Bewezenverklaringen
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen de diefstal van de cocaïne (feit 1) wel bewezen. De verdachte heeft zich de cocaïne immers toegeëigend zonder dat hij daarvoor betaald had en heeft daar als heer en meester over beschikt.
Ook tot een bewezenverklaring van feit 2 kan worden gekomen nu uit de bewijsmiddelen de herkomst van de bij de verdachte aangetroffen cocaïne voldoende kan blijken. De verdachte heeft de cocaïne immers een korte tijd aanwezig gehad.
Ook feit 3 wordt bewezen verklaard, nu de verdachte het wapen en de munitie voor handen heeft gehad.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, leidt de omstandigheid dat de verklaringen van [naam getuige 1] niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs niet tot vrijspraak van feit 4. De verdachte heeft immers verklaard dat hij het wapen buiten op [naam slachtoffer] heeft gericht om hem bang te maken. Deze verklaring vindt bevestiging in de verklaring van de getuige [naam getuige 2] , zodat dit feit wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 18 mei 2018 te Rotterdam
,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 1000 gram,
cocaïne,
toebehorende aan (een) tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk
geval aan een ander dan aan zijn mededader
2.
hij op 18 mei 2018 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1000 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, ;
3.
hij op 18 mei 2018 te Rotterdam
onderdelen van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3º,
gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie III onder 2º en/of onder 3º van de Wet
wapens en munitie, te weten
een loop met kamer en een slede en een kast met trekkergroep en hamer
en een patroonmagazijn, zijnde hulpstukken en/of onderdelen van wezenlijke
aard en specifiek elk bestemd voor een pistool van het merk:
Star H, kaliber 7.67 mm
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III
van de Wet wapens en munitie, te weten één kogelpatroon van het kaliber
7.65
mm, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 18 mei 2018 te Rotterdam,
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een vuurwapen, ,
op deze [naam slachtoffer] te richten .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
4.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
5.1.
Strafbaarheid feit 4: bedreiging
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat er tijdens hun vlucht uit het huis op hen geschoten is en dat de verdachte en de medeverdachte werden achtervolgd door een zwarte Mercedes. De verdachten zijn toen ingestapt bij een oude man in een Daihatsu. In de buurt van het politiebureau Charlois moesten zij wachten voor een rood verkeerslicht. De verdachte is toen uitgestapt, naast achteren gelopen in de richting van de Mercedes. Hij had een vuurwapen in zijn hand en richtte daarmee op [naam medeverdachte 2] , de bestuurder van de zwarte Mercedes. Die reed vervolgens achteruit weg en de verdachte draaide zich toen om en liep terug naar de Daihatsu. Vervolgens reden de auto’s weg.
De bedreiging met het vuurwapen was de enige manier om de man in de zwarte Mercedes weg te jagen. Daarmee is er sprake van een noodweer situatie en daarom moet de verdachte voor dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.1.2.
Beoordeling
Op grond van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is een verdachte niet strafbaar, indien hij een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Vast staat dat er in de woning en buiten op straat bij de woning is geschoten. De verdachten springen voor de auto van getuige [naam getuige 3] en stappen bij hem in de auto, waarbij de verdachte op de achterbank ging zitten en de medeverdachte op de passagiersstoel. De mannen schreeuwden tegen de getuige [naam getuige 3] “Drive, drive, drive” en kwamen erg dreigend op hem over. De mannen keken steeds achterom en het viel de getuige [naam getuige 3] op dat er steeds een zwarte Mercedes achter hen reed. [1] De verdachten wilden dat hij door het rode licht zou rijden op [naam straat 1] bij de [naam straat 2] maar dat wilde de getuige [naam getuige 3] niet omdat hij dat te gevaarlijk vond. Daar is ook een tramhalte en een politiebureau.
Er is niet komen vast te staan dat [naam medeverdachte 2] op de verdachten heeft geschoten in het huis. Evenmin is komen vast te staan dat er tijdens de rit in de Daihatsu op de verdachten is geschoten door [naam medeverdachte 2] . Wel staat vast dat de zwarte Mercedes met daarin [naam medeverdachte 2] de verdachte volgde.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gedraging van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar – naar de kern bezien – als aanvallend. [naam medeverdachte 2] volgde de verdachten in de Daihatsu wel, maar de rechtbank plaatst dat in het licht van de diefstal van een wapen en een tas met een kilo cocaïne, telefoons en persoonlijke correspondentie door de verdachte uit de woning. Ten tijde van de rit in de Daihatsu heeft [naam medeverdachte 2] geen handeling verricht waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. Bovendien heeft te gelden dat de verdachte ook naar het politiebureau had kunnen lopen of weg had kunnen rennen in het geval hij zich door de aanwezigheid van [naam medeverdachte 2] bedreigd voelde. Het handelen van de verdachte was dus niet geboden ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
5.1.3.
Conclusie
Het beroep op noodweer wordt verworpen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is – toen hij samen met een vriend voor een aantal dagen Nederland bezocht – met een drugsrunner naar een woning in Rotterdam gegaan om cocaïne te kopen. Op enig moment is er ruzie ontstaan tussen de verkoper van de cocaïne en verdachte en zijn vriend (en medeverdachte in deze zaak). Onduidelijk is gebleven hoe de ruzie is ontstaan en of en door wie er geweld is gepleegd. Wel is duidelijk geworden dat de verdachte op enig moment met een kilo cocaïne – die niet van hem was en waarvoor hij ook niet betaald had – en een vuurwapen het pand heeft verlaten. Op straat heeft zich vervolgens een soort van Wild West tafereel afgespeeld waarbij – door nog onbekend gebleven personen – meermalen is geschoten en de verdachte en de medeverdachte in de auto van een oudere man zijn gevlucht en waarbij de verdachte op enig moment de drugsrunner die hem achtervolgde heeft bedreigd met een vuurwapen.
Het hoeft geen betoog dat het handelen van de verdachte zeer gevaarzettend is en dat het hele gebeuren – waarbij in een drukke woonwijk overdag een ruzie in het drugscircuit plaatsvindt met achtervolgingen, bedreigingen met een vuurwapen op straat – enorme gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij buurtbewoners. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 februari 2019 alsmede een uittreksel uit het European Criminal Records Information System (ECRIS) van 20 november 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1, impliciet primair, ten laste gelegde feit (diefstal met geweld) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan (partieel) vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1, impliciet subsidiair (diefstal), alsmede de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mr. A.M. van der Leeden en mr. D.Y.A. van Meersbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 mei 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 1000 gram,
althans een hoeveelheid, cocaïne, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan (een) tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld
en / of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer] en/of die tot op heden onbekend
gebleven perso(o)n(en),
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk
te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk
geweld en / of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen en/of
voorhouden van een vuurwapen, althans van een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp en/of het voorhouden van een bus pepperspray en/of hierbij op
dreigend toon toevoegen van de woorden dat iedereen moest gaan liggen,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 18 mei 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(een) onderde(e)l(en) van een vuurwapen(s) in de zin van artikel 1 onder 3º,
gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie III onder 2º en/of onder 3º van de Wet
wapens en munitie, te weten
een loop met kamer en/of een slede en/of een kast met trekkergroep en hamer
en/of een patroonmagazijn, zijnde hulpstukken en/of onderdelen van wezenlijke
aard en specifiek elk bestemd is voor een pistool van het merk:
Star H, kaliber 7.67 mm
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III
van de Wet wapens en munitie, te weten één kogelpatroon van het kaliber
7.65
mm, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 18 mei 2018 te Rotterdam,
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
op deze [naam slachtoffer] te richten en/of voor te houden.

Voetnoten

1.Verklaring getuige [naam getuige 3] , pagina 195 en 196.