ECLI:NL:RBROT:2019:3498

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
ROT 18/3864 en ROT 18/4045
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen wegens ontbreken procesbelang in bestuursrechtelijke geschillen tussen NS Reizigers B.V. en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 2 mei 2019, zijn de beroepen van NS Reizigers B.V. tegen besluiten van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De zaak betreft een geschil over een besluit van 11 juni 2018, waarin het bezwaar van NS Reizigers B.V. tegen een e-mailbericht van de Staatssecretaris aan ProRail niet-ontvankelijk werd verklaard. NS Reizigers B.V. had beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij meende dat er een informatiedossier en vergunning voor indienststelling van ProRail vereist waren voor aanpassingen aan de spoorinfrastructuur op het baanvak tussen Gouda en Alphen aan den Rijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanpassingen aan de infrastructuur inmiddels zijn afgerond en dat er geen problemen zijn met de veiligheid en operatie van de treindienst. NS Reizigers B.V. heeft geen concreet procesbelang kunnen aantonen, aangezien de benodigde aanpassingen zijn gerealiseerd en er geen technische veranderingen aan de spoorwegvoertuigen nodig zijn. De rechtbank heeft benadrukt dat een louter principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de beroepen van NS Reizigers B.V. niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 18/3864 en ROT 18/4045

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 mei 2019 in de zaken tussen

NS Reizigers B.V., te Utrecht, eiseres,

gemachtigde: mr. M.A.J. West,
en

de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder,

gemachtigden: ir. H.A. Koppens en mr. P.C. Cup.
Met als derde partij

ProRail B.V. (ProRail), te Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen een e‑mailbericht van 21 september 2017 van verweerder aan ProRail niet-ontvankelijk verklaard.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder ook het door eiseres in haar bezwaarschrift gedane verzoek om handhaving van artikel 9 van de Spoorwegwet afgewezen.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij haar bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard (zaaknummer ROT 18/3864).
Voor zover bij het bestreden besluit haar verzoek om handhaving is afgewezen, heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt en verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft hiermee ingestemd en het bezwaarschrift doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroep (zaaknummer ROT 18/4045).
ProRail heeft bij brief van 26 oktober 2018 haar reactie op de beroepen gegeven.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft bij brief van 15 maart 2019 op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019. Voor eiseres is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Voor verweerder zijn verschenen zijn gemachtigden. Voor ProRail zijn verschenen mr. A.C. Meersschaert-Clerx en mr. L.C. Bisschoff-Proper.

Overwegingen

1. De provincie Zuid-Holland heeft opdracht gegeven om de frequentie van de treinen op het baanvak tussen Gouda en Alphen aan den Rijn (baanvak) te verhogen: vier treinen per uur in plaats van twee. Er komen twee nieuwe stations, Boskoop Snijdelwijk en Waddinxveen Triangel. De beveiliging wordt aangepast. Voor dit project heeft ProRail aanpassingen aan de infrastructuur op dit baanvak uitgevoerd.
2. Verweerder is op basis van een informele melding van ProRail met een beschrijving van alle aanpassingen/maatregelen over dit baanvak tot de slotsom gekomen dat er geen sprake was van een vernieuwing of verbetering in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Spoorwegwet. Verweerder heeft in de e-mail van 21 september 2017 aan ProRail daarom meegedeeld dat voor dit baanvak geen verplichting bestaat een informatiedossier in de zin van artikel 9 van de Spoorwegwet in te dienen. Het project is inmiddels (ook al ten tijde van het instellen van de beroepen) afgerond.
3. Eiseres is concessiehouder van de treindienst op het baanvak. Eiseres is de procedures gestart omdat zij vindt dat verweerder voor de aanpassingen, die ProRail als beheerder van het baanvak heeft aangebracht, een informatiedossier van ProRail en een vergunning had moeten vereisen in de zin van artikel 9 van de Spoorwegwet. Het doel van haar beroepen is - kort gezegd - te bewerkstelligen dat ProRail alsnog een informatiedossier (en een aanvraag voor een vergunning voor indienststelling) indient en dat verweerder vervolgens beslist of een vergunning voor indienststelling als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Spoorwegwet is vereist.
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroepen. Voor het bestaan van procesbelang is volgens vaste rechtspraak bepalend of het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met zijn beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. De bestuursrechter ziet ambtshalve toe op het (voort)bestaan van het procesbelang (zie uitspraken van
22 juni 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW9145 en 8 februari 2017, ECLI:NL:CBB:2017:60, van het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de uitspraak van 19 juni 2015 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2015:2061).
5. Over haar procesbelang heeft eiseres verklaard dat zij het gevoel heeft dat zich bij dit project problemen zouden kunnen gaan voordoen op het vlak van veiligheid en operatie en dat de eventueel daarmee samenhangende kosten voor haar rekening zouden kunnen komen. Eiseres heeft dat echter op geen enkele wijze geconcretiseerd. De rechtbank heeft kunnen vaststellen dat informatie over veiligheid en operatie bekend is, dat de benodigde aanpassingen zijn gerealiseerd en dat er geen problemen op dit baanvak bekend zijn dan wel zijn gesteld. Verder zijn op grond van een bindend advies de benodigde (aanvullende) detectiemaatregelen op dit baanvak bekostigd door ProRail en heeft verweerder onweersproken gesteld dat inmiddels duidelijk is dat er geen technische veranderingen aan spoorwegvoertuigen van eiseres nodig zijn. Onder deze omstandigheden heeft eiseres dan ook onvoldoende procesbelang gesteld. De stelling van eiseres dat voor materieel sneller een indienststellingsvergunning wordt gevraagd dan voor de hoofdspoorweginfrastructuur vormt geen procesbelang. Dat geldt ook voor haar stelling - wat daar verder ook van zij - dat een en ander niet volgens de wettelijke procedure van artikel 9 van de Spoorwegwet is verlopen. Dat is een principieel belang dat op grond van de rechtspraak onvoldoende is voor het aannemen van voldoende procesbelang.
6. Hieruit volgt dat de beroepen van eiseres wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, voorzitter, en mr. E. Lunenberg en
mr. C.J. Wolswinkel, leden, in aanwezigheid van mr. M. Traousis - van Wingaarden, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 2 mei 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.