ECLI:NL:RBROT:2019:3499

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
10/680271-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het medeplegen van het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen en/of verpakkingsmaterialen en/of versnijdingsapparatuur en/of weegschalen in het kader van de Opiumwet

Op 5 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland was. De zaak betrof de tenlastelegging van het medeplegen van het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen, verpakkingsmaterialen, versnijdingsapparatuur en weegschalen, waarvan de verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat deze bestemd waren voor het voorbereiden of bevorderen van feiten als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2019 en de verklaringen van de verdachte en de nieuwe eigenaar van de winkel, waar de middelen zijn aangetroffen, geoordeeld dat niet kon worden vastgesteld of de verdachte verantwoordelijk was voor de aangetroffen middelen. De verdachte was van 1 februari 2015 tot 1 februari 2016 mede-eigenaar van de winkel, maar was op het moment van de doorzoeking niet aanwezig en er was geen bewijs van zijn betrokkenheid of wetenschap van de aangetroffen middelen. De rechtbank concludeerde dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. A. Hello als voorzitter en mrs. A.A.T. Werner en R.E. Drenth als rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680271-17
Datum uitspraak: 5 april 2019
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Op 25 februari 2016 zijn bij een doorzoeking van een smartshop -waarvan de verdachte tot 1 februari 2016 mede-eigenaar was en ook na de overname nog werkzaam was- onder andere versnijdingsmiddelen aangetroffen, waarvan de nieuwe eigenaar stelt dat deze middelen behoorden tot de door hem overgenomen winkelinventaris. De feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte is van 1 februari 2015 tot 1 februari 2016 mede-eigenaar geweest van [naam winkel] in [naam plaats] . Hij heeft bij de politie verklaard dat hij na 1 februari 2016 nog af en toe in de winkel heeft geholpen, hetgeen ook wordt bevestigd door de nieuwe eigenaar, tevens medeverdachte. Op 25 februari 2016 zijn er bij een integrale controle van de Rijksbelastingdienst, afdeling Toezicht van de gemeente Dordrecht en speurhondengeleiders van de Douane in de opslagruimte achter deze winkel 3 zakken en 20 bakjes zonder etiket aangetroffen met daarin in totaal 488,7 gram fenacetine, 354,7 gram lidocaïne en 700,2 gram paracetamol en caffeïne. Deze middelen kunnen worden -de fenacetine zelfs uitsluitend- gebruikt als versnijdingsmiddel voor harddrugs. In de winkel zijn tevens verpakkingsmaterialen, versnijdingsapparatuur en weegschalen aangetroffen.
De rechtbank oordeelt dat op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld of deze middelen en voorwerpen al vóór 25 februari 2016 in (de opslagruimte van) de winkel lagen en zo ja, vanaf welke datum dan. Omdat de verdachte op 25 februari 2016 niet aanwezig was in de winkel en ook niet op andere wijze is gebleken van zijn betrokkenheid of wetenschap van de aangetroffen middelen en zaken, kan hij daar niet verantwoordelijk voor worden gehouden . Voorts oordeelt de rechtbank dat ook niet is gebleken dat de verdachte met de aangetroffen goederen, die (mogelijk) vóór 1 februari 2016 al tot het assortiment van de winkel behoorden, het (voorwaardelijk) opzet had om feiten als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 april 2019.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2016 te Dordrecht tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of
vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden,
bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een
of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen ongeveer 700,2 gram
paracetamol / cafeïne en/of 354,7 gram lidocaïne en/of 488,7 gram fenacetine
en/of verpakkingsmateriaal en/of versnijdingsapparatuur en/of een of meer
weegscha(a)l(en), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die
bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2015 tot en met 24 februari
2016, te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van
een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne
(een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te
bereiden en/of te bevorderen (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en)
paracetamol en/of cafeïne en/of lidocaïne en/of fenacetine en/of
verpakkingsmateriaal en/of versnijdingsapparatuur en/of een of meer
weegscha(a)l(en), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die
bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).