Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren.
Rechtbank Rotterdam
Op 5 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen, verpakkingsmaterialen, versnijdingsapparatuur en weegschalen, waarvan hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat deze bestemd waren om feiten als bedoeld in de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de officier van justitie een taakstraf van 180 uren eiste.
Tijdens de zitting op 22 maart 2019 is gebleken dat de verdachte op 1 februari 2016 eigenaar is geworden van een smartshop, waar ook versnijdingsmiddelen en andere gerelateerde goederen werden verkocht. Bij een controle op 25 februari 2016 zijn in de opslagruimte van de winkel van de verdachte diverse middelen aangetroffen die als versnijdingsmiddelen voor harddrugs kunnen worden gebruikt. De verdachte heeft verklaard dat deze middelen al aanwezig waren bij de overname van de winkel en dat hij van de vorige eigenaren had vernomen dat alle goederen legaal waren.
De rechtbank oordeelt dat niet kan worden vastgesteld of de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de middelen en of hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat deze bestemd waren voor het plegen van feiten als bedoeld in de Opiumwet. Het enkele feit dat de verdachte recent eigenaar was van de winkel en dat de middelen in de opslagruimte aanwezig waren, is onvoldoende om tot een veroordeling te komen. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van de ten laste gelegde feiten.