ECLI:NL:RBROT:2019:3500

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
10/680270-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het medeplegen van het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen en/of verpakkingsmaterialen en/of versnijdingsapparatuur en/of weegschalen in het kader van de Opiumwet

Op 5 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen, verpakkingsmaterialen, versnijdingsapparatuur en weegschalen, waarvan hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat deze bestemd waren om feiten als bedoeld in de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de officier van justitie een taakstraf van 180 uren eiste.

Tijdens de zitting op 22 maart 2019 is gebleken dat de verdachte op 1 februari 2016 eigenaar is geworden van een smartshop, waar ook versnijdingsmiddelen en andere gerelateerde goederen werden verkocht. Bij een controle op 25 februari 2016 zijn in de opslagruimte van de winkel van de verdachte diverse middelen aangetroffen die als versnijdingsmiddelen voor harddrugs kunnen worden gebruikt. De verdachte heeft verklaard dat deze middelen al aanwezig waren bij de overname van de winkel en dat hij van de vorige eigenaren had vernomen dat alle goederen legaal waren.

De rechtbank oordeelt dat niet kan worden vastgesteld of de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de middelen en of hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat deze bestemd waren voor het plegen van feiten als bedoeld in de Opiumwet. Het enkele feit dat de verdachte recent eigenaar was van de winkel en dat de middelen in de opslagruimte aanwezig waren, is onvoldoende om tot een veroordeling te komen. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680270-17
Datum uitspraak: 5 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Uit de verklaring van de verdachte, de in de winkel aangetroffen en inbeslaggenomen goederen en gegevens uit de Kamer van Koophandel volgt dat de verdachte op 1 februari 2016 eigenaar is geworden van een smartshop waar ook versnijdingsmiddelen, weegschalen, een loodpers en verpakkingsmateriaal voor drugs werden verkocht. De feiten 1 en 2 kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte is op 1 februari 2016 eigenaar geworden van [naam winkel] in [naam plaats] , alsmede van de bijbehorende inventaris. Ter voorbereiding op deze overname is de verdachte vanaf 1 december 2015 ingewerkt door de voormalige eigenaren, tevens medeverdachten. Op 25 februari 2016 zijn er bij een integrale controle van de Rijksbelastingdienst, afdeling Toezicht van de gemeente Dordrecht en speurhondengeleiders van de Douane in de opslagruimte achter de winkel van de verdachte 3 zakken en 20 bakjes zonder etiket aangetroffen met daarin in totaal 488,7 gram fenacetine, 354,7 gram lidocaïne en 700,2 gram paracetamol en caffeïne. Deze middelen kunnen worden gebruikt -de fenacetine zelfs uitsluitend- als versnijdingsmiddel voor harddrugs.
In de winkel zijn tevens verpakkingsmaterialen, versnijdingsapparatuur en weegschalen aangetroffen
De verdachte heeft over het verkrijgen van de aangetroffen middelen verklaard dat deze zakken en bakjes poeder al in de opslagruimte aanwezig waren bij de overname van de winkel met inventaris en dat hij van de vorige eigenaren had vernomen dat alle in de winkel aanwezige goederen legaal waren.
De rechtbank oordeelt dat op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld of deze middelen en voorwerpen al vóór 25 februari 2016 in winkel lagen, en zo ja vanaf welke datum dan. Ook al zou ervan uit worden gegaan dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van voormelde middelen, dan nog kan niet worden bewezen dat de verdachte ook wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die middelen bestemd waren om krachtens de Opiumwet verboden stoffen als bedoeld op lijst I te bereiden of te verwerken. Het enkele feit dat de genoemde middelen in de opslagruimte achter zijn winkel aanwezig waren en het feit dat de verdachte sinds kort de eigenaar was van deze winkel is daartoe onvoldoende.
Voorts is niet gebleken dat de verdachte met de in zijn winkel aangetroffen goederen het (voorwaardelijk) opzet had om feiten als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen.
De verdachte zal dan ook vrij worden gesproken van beide ten laste gelegde feiten.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 april 2019.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2016 te Dordrecht tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of
vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden,
bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een
of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen ongeveer 700,2 gram
paracetamol / cafeïne en/of 354,7 gram lidocaïne en/of 488,7 gram fenacetine
en/of verpakkingsmateriaal en/of versnijdingsapparatuur en/of een of meer
weegscha(a)l(en), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die
bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 24 februari
2016, te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van
een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne
(een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te
bereiden en/of te bevorderen (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en)
paracetamol en/of cafeïne en/of lidocaïne en/of fenacetine en/of
verpakkingsmateriaal en/of versnijdingsapparatuur en/of een of meer
weegscha(a)l(en), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die
bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).