In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Havensteder en een huurder. Havensteder, de verhuurder, heeft de huurder verzocht om tijdelijk de woning te ontruimen voor het uitvoeren van dringende en renovatiewerkzaamheden. De huurder, die sinds 21 juli 2008 de woning huurt, heeft geen schriftelijk akkoord gegeven voor de geplande werkzaamheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Havensteder een spoedeisend belang heeft bij de uitvoering van de werkzaamheden, die op 27 juni 2019 moeten beginnen. De huurder heeft geen bezwaren geuit tegen de werkzaamheden zelf, maar vindt de aangeboden verhuisvergoeding van € 1.000,- onvoldoende en vreest voor schade aan haar woning en tuin.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurder haar medewerking aan de dringende werkzaamheden moet verlenen op basis van artikel 7:220 BW, dat bepaalt dat de huurder gelegenheid moet geven voor dringende werkzaamheden. De rechter heeft ook vastgesteld dat de renovatiewerkzaamheden redelijk zijn en dat Havensteder geen verhuiskostenvergoeding verschuldigd is, omdat de renovatie op zichzelf geen verhuizing noodzakelijk maakt. De vordering van Havensteder is toegewezen, en de huurder is veroordeeld om de woning tijdelijk te ontruimen en de sleutels af te geven. De huurder is ook in de proceskosten veroordeeld.