In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Havensteder en een huurder. Havensteder, de verhuurder, heeft de huurder verzocht om de woning tijdelijk te ontruimen voor dringende werkzaamheden en renovatiewerkzaamheden. De huurder, die sinds 11 februari 2002 de woning huurt, had aanvankelijk geen schriftelijk akkoord gegeven voor de geplande werkzaamheden. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2019 is gebleken dat de huurder welwillend was om de werkzaamheden te laten uitvoeren, maar geen schriftelijk akkoord wilde geven vanwege zorgen over de verhuisvergoeding en de uitvoering van de werkzaamheden.
Havensteder heeft na eiswijziging gevorderd dat de huurder de woning tijdelijk en gedeeltelijk zou ontruimen van 1 juli 2019 tot 6 september 2019, zodat de werkzaamheden uitgevoerd konden worden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Havensteder een spoedeisend belang heeft bij de vordering, aangezien de werkzaamheden op 1 juli 2019 zouden beginnen. Na de mondelinge behandeling heeft de huurder alsnog ingestemd met de uitvoering van de werkzaamheden, wat leidde tot een intrekking van de vordering voor de proceskosten door Havensteder.
De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de huurder de gelegenheid moet geven voor de uitvoering van de werkzaamheden en heeft de vordering van Havensteder toegewezen, met de bepaling dat de huurder de woning tijdelijk moet ontruimen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.