ECLI:NL:RBROT:2019:3555

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
C/10/541489 / HA ZA 17-1217
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve afwijzing eiswijziging in hoofdzaak en incident met beroep op gezag van gewijsde

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in een incident en de hoofdzaak tussen de rechtspersoon naar buitenlands recht [eiseres] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SPARES SERVICES MARITIME B.V. (SSM). De rechtbank heeft de eiswijziging van [eiseres] ambtshalve afgewezen, waarbij SSM zich beroept op het gezag van gewijsde van een eerder gewezen arrest. De rechtbank oordeelt dat de gewijzigde grondslag van de eis in strijd is met de eisen van een goede procesorde, omdat [eiseres] haar eis in een te laat stadium heeft gewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er eerder tussen partijen is geprocedeerd, waarbij het gerechtshof heeft geoordeeld dat SSM niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] afgewezen en haar niet-ontvankelijk verklaard in de hoofdzaak. Tevens is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van SSM, die zijn vastgesteld op € 1.304,00.

De procedure begon met een incidenteel vonnis van 20 juni 2018, waarin [eiseres] werd veroordeeld tot het stellen van zekerheid. In de hoofdzaak vorderde [eiseres] schadevergoeding van SSM, omdat zij stelde dat SSM ondeugdelijke cilindervoeringen had geleverd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof gezag van gewijsde heeft en dat [eiseres] niet opnieuw kan procederen over dezelfde vordering. De rechtbank heeft de vordering van SSM tot vergoeding van proceskosten toegewezen, maar de vordering tot vergoeding van werkelijk gemaakte kosten is afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de vordering van [eiseres] evident ongegrond was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/541489 / HA ZA 17-1217
Vonnis in incident van 1 mei 2019
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiseres] .,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] , Marshall Eilanden,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPARES SERVICES MARITIME B.V.,
gevestigd te Hengelo,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.F. van der Stelt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en SSM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidentele vonnis van 20 juni 2018 waarbij [eiseres] is veroordeeld tot zekerheidsstelling (hierna: het incidentele vonnis) en de daarin genoemde processtukken, alsmede de akte van SSM van 1 augustus 2018 waarin is medegedeeld dat [eiseres] conform de in het incidentele vonnis gegeven veroordeling zekerheid heeft gesteld;
  • de rolbeslissing van deze rechtbank waarbij is toegestaan het processuele debat eerst te beperken tot uitsluitend de voorvraag [eiseres] aan SSM een beroep op het gezag van gewijsde toekomt;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van gewijsde zaak van SSM;
  • de conclusie van antwoord in incident tevens akte van vermeerdering/wijziging van de grondslag van de eis van [eiseres] ;
  • de antwoordakte tevens akte wijziging van eis in incident van SSM;
  • de antwoordakte van [eiseres] ;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Kort samengevat en voor zover van belang in dit incident, geldt het volgende.
2.2.
[eiseres] is eigenaresse van het zeeschip “ [schip] ”.
2.3.
SSM houdt zich bezig met de in- en verkoop van nieuwe en gereconditioneerde onderdelen ten behoeve van elektriciteitsopwekking en -voortstuwing. Bij overeenkomsten van 9 en 14 oktober 2008 heeft zij twee cilindervoeringen (met certificaat) verkocht aan [bedrijf 1] . [bedrijf 1] heeft de cilindervoeringen (door)verkocht aan [bedrijf 2] ten behoeve van de “ [schip] ”.
2.4.
De eerste cilindervoering is in de motor van de [schip] ingebouwd, waarna de cilindervoering na vertrek uit Antwerpen is gebarsten/gebroken. De [schip] is ten gevolge daarvan op de Westerschelde stilgevallen en aan de grond gelopen.
2.5.
De tweede cilindervoering is na dit incident geïnstalleerd en is binnen enkele uren gebarsten/gescheurd, waarna het schip opnieuw voor anker is gegaan.
2.6.
Nadat SSM [eiseres] had verzocht de cilindervoeringen te overhandigen ten behoeve van het verrichten van onderzoek, heeft [eiseres] in juni 2010 de cilindervoeringen aan SSM overhandigd.
2.7.
[eiseres] heeft SSM aansprakelijk gesteld voor de schade die zij stelt te hebben geleden ten gevolge van de volgens haar ondeugdelijke cilindervoeringen.
2.8.
Nadat SSM de aansprakelijkheid had afgewezen, is [eiseres] een procedure gestart tegen onder meer SSM, waarin zij - voor zover thans van belang - schadevergoeding heeft gevorderd voor de door haar gestelde schade (hierna: de eerste procedure). Deze vordering is bij eindvonnis van de rechtbank Middelburg van 29 januari 2014 afgewezen, welke beslissing bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 juni 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:2284) (hierna: het arrest van het gerechtshof) in stand is gebleven. De Hoge Raad heeft bij arrest van 10 maart 2017 het cassatieberoep tegen het arrest van het gerechtshof verworpen met toepassing van artikel 81 RO, waarmee het arrest van het gerechtshof per die datum gezag van gewijsde heeft gekregen.
2.9.
Gedurende de eerste procedure heeft [eiseres] twee kort gedingen aangespannen tegen SSM, beide in twee instanties. In appel tegen het tweede kort gedingvonnis is SSM veroordeeld tot het afgeven van de cilindervoeringen aan [eiseres] , zodat [eiseres] deze aan een materiaalonderzoek kon onderwerpen.

3.De vordering in hoofdzaak

3.1.
Zoals in het incidentele vonnis is weergegeven, vordert [eiseres] dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat SSM onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] en aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade;
SSM veroordeelt tot vergoeding aan [eiseres] van de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans een zodanige andere beslissing neemt die zij juist acht;
SSM in de proceskosten veroordeelt.
3.2.
Bij dagvaarding in de onderhavige procedure heeft [eiseres] aan haar vordering ten grondslag gelegd dat SSM onrechtmatig heeft gehandeld door ondeugdelijke cilindervoeringen in het verkeer te brengen. Bij conclusie van antwoord in incident tevens akte van vermeerdering/wijziging van de grondslag van de eis heeft [eiseres] de grondslag van haar eis aangevuld. [eiseres] stelt SSM tevens aansprakelijk voor onrechtmatig procesgedrag vanwege het achterhouden van de cilindervoeringen, zodat [eiseres] geen onderzoek naar de deugdelijkheid ervan kon doen.
3.3.
Op grond van artikel 130 Rv is de eiser bevoegd zijn eis te wijzigen, zolang geen eindvonnis is gewezen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken als de wijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechter kan op dezelfde grond ambtshalve een vermeerdering van eis buiten beschouwing laten.
3.4.
SSM heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging, maar doet ook ten aanzien van de nieuw aangevoerde grondslag een beroep op het gezag van gewijsde. De rechtbank ziet aanleiding ambtshalve te oordelen dat de wijziging van de grondslag van de eis buiten beschouwing dient te blijven. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Partijen hebben eerder tegen elkaar geprocedeerd, in de eerste procedure die uitmondde in het arrest van de Hoge Raad waarbij de zaak is afgedaan met toepassing van artikel 81 RO.
In de eerste procedure heeft [eiseres] aan haar vordering ten grondslag gelegd dat SSM onrechtmatig heeft gehandeld door de ondeugdelijke cilindervoeringen in het verkeer te brengen.
Bij dagvaarding in de onderhavige procedure heeft [eiseres] al aangevoerd dat zij verwacht dat SSM een beroep op het gezag van gewijsde van het arrest van het gerechtshof zal doen. Zij heeft daarin geen aanleiding gezien de grondslag van haar vordering toen reeds uit te breiden, terwijl dat wel op haar weg lag, nu zij in de eerste procedure al heeft gesteld dat SSM haar frustreerde bij het doen van onderzoek. Pas bij conclusie van antwoord in incident van 24 oktober 2018 heeft [eiseres] (de grondslag van) haar eis gewijzigd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] haar eis in de bijzondere omstandigheden van dit geval in een ontoelaatbaar laat stadium van de procedure gewijzigd, waarmee zij handelt in strijd met de eisen van een goede procesorde. Al in de eerste procedure tussen partijen heeft [eiseres] geklaagd over het procesgedrag van SSM, echter kennelijk zonder daar toen consequenties aan te verbinden. Ook in de dagvaarding in de onderhavige procedure legt zij haar klacht over het procesgedrag van SSM niet ten grondslag aan haar vordering. Echter, niet is gebleken dat de gewijzigde grondslag niet toen reeds had kunnen worden aangevoerd.

4.Het geschil in het incident

4.1.
SSM vordert – na wijziging van eis in incident – dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] niet-ontvankelijk verklaart, althans de vorderingen van [verweerster] afwijst, een en ander met veroordeling van [verweerster] in de werkelijk door SSM gemaakte kosten van het geding.
4.2.
SSM grondt haar incidentele vordering op het gezag van gewijsde van het tussen partijen gewezen arrest van het gerechtshof in de eerste procedure. Volgens haar dient eerst deze voorvraag aan de orde te komen omdat hierover kan worden geoordeeld zonder een uitvoerig inhoudelijk debat over de vorderingen.
4.3.
[verweerster] voert verweer strekkende tot afwijzing van de incidentele vordering van SSM. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze rechtbank bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is, nu het schade betreft die aan boord van een schip is veroorzaakt en de schadeveroorzakende gebeurtenis in Nederland plaatsvond.
Gezag van gewijsde
5.2.
SSM heeft aangevoerd dat [eiseres] zowel in haar dagvaarding in de onderhavige procedure als gedurende de eerste procedure die uitmondde in het arrest van het gerechtshof, heeft gesteld dat de door SSM geleverde cilindervoeringen ondeugdelijk waren. Het gerechtshof heeft in rechtsoverweging 3.9.3. geoordeeld dat van de gestelde onrechtmatige daad van SSM jegens [eiseres] wegens het in het verkeer brengen van gebrekkige, gevaarzettende cilindervoeringen, geen sprake is.
5.3.
[eiseres] heeft aangevoerd dat er ondanks de eerdere procedure nog geen inhoudelijke beoordeling is geweest van het geschil. [eiseres] is van mening dat het gerechtshof door de proceshouding van SSM geen kennis heeft kunnen nemen van de werkelijkheid omdat [eiseres] haar stellingen onvoldoende kon onderbouwen. Subsidiair heeft [eiseres] naar voren gebracht dat, als het voornoemde arrest gezag van gewijsde zou toekomen, dit in strijd is met het fundamentele beginsel van
equality of arms,in samenhang met de redelijkheid en billijkheid en de goede procesorde, althans het is volgens haar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, zodat de incidentele vordering van SSM afgewezen dient te worden. [eiseres] is van mening dat zij onvoldoende de mogelijkheid heeft gehad om haar stellingen te bewijzen, omdat zij geen onderzoek kon doen naar de staat van de cilindervoeringen.
5.4.
Artikel 236 Rv bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. De ratio van deze rechtsregel is dat het onwenselijk is dat een eenmaal beslecht geschilpunt in een volgende procedure opnieuw ter discussie wordt gesteld. Een eenmaal afgewezen vordering, waarover is beslist in een uitspraak die inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan, kan, behoudens bijzondere omstandigheden, niet opnieuw worden ingesteld, ook niet indien nieuw bewijsmateriaal wordt bijgebracht of de grondslag nader wordt onderbouwd met aanvullende feiten. Een wederpartij hoeft ook niet te dulden dat dergelijke afgewezen vorderingen in een nieuwe procedure opnieuw als geschilpunt ter beslechting worden voorgelegd.
5.5.
Vast staat dat het arrest van het gerechtshof is gewezen tussen [eiseres] en onder meer SSM en dat het arrest in kracht van gewijsde is gegaan en gezag van gewijsde heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat bij de vordering in de onderhavige procedure hetzelfde geschilpunt ter discussie staat, dezelfde juridische grondslag wordt aangevoerd en dat hetzelfde feitencomplex eraan ten grondslag ligt als in de eerste procedure. [eiseres] wenste met haar dagvaarding in de onderhavige procedure nieuw bewijs voor dezelfde vordering met dezelfde stellingen opnieuw in het geding te brengen. Het gezag van gewijsde van het tussen partijen gewezen arrest staat aan deze vordering in de weg.
5.6.
Dat er naar de mening van [eiseres] nog geen inhoudelijke beoordeling van het geschil is geweest, maakt dit niet anders. Daarvoor is onvoldoende dat de inhoudelijke beoordeling niet is gebaseerd op een onderzoek naar de staat van de cilindervoeringen.
De ratio van de rechtsregel betreffende gezag van gewijsde is mede te voorkomen dat steeds opnieuw zou kunnen worden geprocedeerd door het aanvoeren van nieuw bewijs ten aanzien van hetzelfde geschilpunt waarover eerder is beslist. Bij gebreke van een dergelijke regel zouden geschilpunten nooit definitief kunnen worden beslecht. Het systeem houdt in dat tegen beslissingen veelal rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Wanneer de gewone en buitengewone rechtsmiddelen zijn uitgeput, houdt het echter een keer op.
5.7.
Dit wordt niet anders door het beginsel van
equality of arms, reeds nu niet kan worden gezegd dat partijen in de eerste procedure ongelijke kansen hebben gekregen om hun standpunten uiteen te zetten en te staven, te meer nu partijen in de eerste procedure in drie instanties hebben geprocedeerd, alwaar zij telkens hun standpunten en stellingen uiteen hebben kunnen zetten en de mogelijkheid heeft bestaan de rechter te verzoeken om een onderzoek te gelasten door een onafhankelijke deskundige naar de deugdelijkheid van de cilindervoeringen. Dat [eiseres] daarvan in de eerste procedure kennelijk geen gebruik heeft gemaakt, maakt niet dat SSM geen beroep op het gezag van gewijsde van het arrest van het gerechtshof kan doen.
5.8.
[eiseres] heeft voor het overige niet gesteld en niet is gebleken dat sprake zou zijn van ongelijke kansen in de procedure. Evenmin heeft zij andere redenen genoemd waardoor het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat aan het arrest van het gerechtshof gezag van gewijsde toekomt.
5.9.
Nu de rechtbank de gewijzigde eis van [eiseres] buiten beschouwing laat, komt zij aan de bespreking van de overige stellingen van partijen ten aanzien van deze gewijzigde eis niet toe.
5.10.
SSM hoeft derhalve niet te dulden dat een eerder afgewezen vordering in deze nieuwe procedure opnieuw als geschilpunt wordt voorgelegd.
Proceskosten in het incident en in de hoofdzaak
5.11.
SSM vordert een vergoeding van haar werkelijk gemaakte kosten wegens misbruik van procesrecht door [eiseres] .
5.12.
De artikelen 237 e.v. Rv regelen de kostenveroordeling van de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in civiele procedures. De hoogte van de proceskosten wordt via zogenoemde liquidatietarieven bepaald aan de hand van het aantal proceshandelingen in relatie tot het belang van de zaak tegen bedragen die los staan van door een partij werkelijk gemaakte kosten (forfaitaire bedragen). Volgens vaste jurisprudentie (HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360) bevatten genoemde artikelen, behoudens wettelijke uitzonderingsgevallen en behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin de partij die bij vonnis (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Een volledige vergoedingsplicht, zoals door SSM gevorderd, is alleen in ‘buitengewone omstandigheden’ denkbaar. Daarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatig handelen.
5.13.
Van misbruik van procesrecht is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.
5.14.
Met het oog op vorengenoemde terughoudendheid en de uit vaste jurisprudentie volgende eis dat sprake moet zijn van evidente ongegrondheid van de vordering, kan niet gezegd worden dat sprake is van misbruik van procesrecht aan de zijde van [eiseres] , nu niet is komen vast te staan dat de vordering van [eiseres] evident ongegrond is. [eiseres] heeft gemeend dat in dit geval, gelet om de bijzondere omstandigheden, aan het arrest van het gerechtshof in de eerste procedure geen gezag van gewijsde toekwam. Dat dit standpunt onjuist wordt geoordeeld, maakt niet dat sprake is van evidente onjuistheid in vorenbedoelde zin.
5.15.
De vordering van SSM tot vergoeding van haar werkelijk gemaakte kosten wordt afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden begroot, overeenkomstig het liquidatietarief, op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat 678,00 (1,5 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.304,00.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de incidentele vordering van SSM toe;
in de hoofdzaak
6.2.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering;
in het incident en in de hoofdzaak
6.3.
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het incident, aan de zijde van SSM tot op heden begroot op € 1.304,00,
6.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2019.
3178/2066/1729