ECLI:NL:RBROT:2019:3836

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
10/660601-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte had op 9 november 2017 in Rotterdam een steekwond toegebracht aan een persoon genaamd [naam slachtoffer] met een mes. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de poging tot doodslag en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, naast een taakstraf van 240 uren. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich in een situatie bevond waarin hij werd aangevallen door [naam slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte inderdaad in een noodweersituatie verkeerde en dat zijn reactie proportioneel was. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de steekwond had toegebracht, maar concludeerde dat dit feit niet strafbaar was, waardoor de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat het feit waarop de vordering was gebaseerd niet strafbaar werd geacht. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660601-17
Datum uitspraak: 12 april 2019
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] (Suriname),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. D.D. Klieverik, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Ekiz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
Door de verdediging is betoogd dat gelet op de aard en ernst van de steekwond van de aangever [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] ) niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Beoordeling
Uit de medische informatie volgt dat de aan [naam slachtoffer] toegebrachte verwonding in de buik als potentieel levensbedreigend letsel beschouwd moet worden. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat zich in de buikstreek vitale organen bevinden. Door met een mes in de buikstreek te steken, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam slachtoffer] daarbij zou kunnen komen te overlijden. Dat dit gevolg niet is ingetreden doet daaraan niet af. De rechtbank acht het impliciet primair aan de verdachte ten laste gelegde feit bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 09 november 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd
[naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een (zak)mes, in de (linker)zij, van die [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Poging tot doodslag
Ten aanzien van de strafbaarheid van dit feit heeft de verdediging een beroep op noodweer gedaan.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Daarbij is er onder meer op gewezen dat uit de verklaringen van [naam slachtoffer] en getuige [naam getuige] (hierna: [naam getuige] ) volgt dat het de verdachte is geweest die als eerste heeft geslagen en dat uit die verklaringen niet kan worden opgemaakt dat [naam slachtoffer] de verdachte bij de keel heeft gepakt.
Beoordeling
Vastgesteld kan worden dat de verdachte door zijn dochter [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) is gebeld omdat zij ruzie had met [naam slachtoffer] , dat hij naar haar toe is gekomen, dat hij zich heeft gemengd in de ruzie die nog bezig was en dat dat heeft geleid tot een confrontatie tussen hem en [naam slachtoffer] . Dat het de verdachte is geweest die daarbij als eerste heeft geslagen, is verklaard door [naam slachtoffer] en [naam getuige] . Beiden verklaren echter verschillend over hoe het verder is gegaan, waarbij bovendien [naam getuige] zegt niet alles gezien te hebben. De verdachte en [naam medeverdachte] hebben meer eensluidend verklaard over het incident. Zo hebben zij beiden verteld dat er over en weer werd geslagen, maar ook dat [naam slachtoffer] de verdachte op enig moment tegen het aanrecht duwde en hem bij zijn keel pakte. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen. Gelet op de tijdstippen waarop de verdachte en [naam medeverdachte] zijn gehoord, ligt de mogelijkheid van afstemming van de verklaringen weinig voor de hand.
Aan de hand van het voorgaande wordt vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding die de verdachte noodzaakte tot een verdediging, ofwel een noodweersituatie. Hij heeft in die situatie, aldus zowel de verdachte als [naam slachtoffer] , een mes uit zijn jas- of broekzak gepakt en daarmee de steekwond toegebracht. De vraag is vervolgens of hij met dit handelen heeft voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De verdachte werd in zijn eigen woning tegen het aanrecht aangedrukt en bij zijn keel gepakt. Het was voor hem dan ook fysiek niet mogelijk zich aan de situatie te onttrekken en dat kon dus ook niet van hem verwacht worden. Wat betreft de keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop dat is gebruikt, kan op basis van de aard en ernst van de steekwond niet worden gezegd dat de verdachte met kracht met het mes heeft gestoken. Dit maakt, ook in aanmerking genomen de benarde positie waarin de verdachte zich bevond en het feit dat hij onder behandeling was voor keelkanker, zijn reactie proportioneel. De conclusie is dan ook dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en dat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.000 aan immateriële schade.
6.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd en dat hij daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard.
6.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
6.3.
Beoordeling
De vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, omdat het feit waarop de vordering is gebaseerd niet strafbaar wordt geoordeeld.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde] af;
veroordeeld de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. V.M. de Winkel en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 november 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd
[naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet met een (zak)mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, in de (linker)zij, althans het lichaam, van die [naam slachtoffer]
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
(art. 287/302 jo 45 Sr)