In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte had op 9 november 2017 in Rotterdam een steekwond toegebracht aan een persoon genaamd [naam slachtoffer] met een mes. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de poging tot doodslag en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, naast een taakstraf van 240 uren. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich in een situatie bevond waarin hij werd aangevallen door [naam slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte inderdaad in een noodweersituatie verkeerde en dat zijn reactie proportioneel was. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de steekwond had toegebracht, maar concludeerde dat dit feit niet strafbaar was, waardoor de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat het feit waarop de vordering was gebaseerd niet strafbaar werd geacht. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.