ECLI:NL:RBROT:2019:4558

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
AWB-19_2194 en AWB-19_2193
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplaatsingsonderzoek en ontslag op grond van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een ambtenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres was sinds 1997 in dienst als Handhaver en was sinds februari 2012 arbeidsongeschikt. Op 21 augustus 2018 verleende verweerder haar eervol ontslag op grond van artikel 90bis van het Ambtenarenreglement, omdat zij meer dan 36 maanden arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder niet voldoende zorgvuldig had gehandeld bij het herplaatsingsonderzoek. Er was onvoldoende aangetoond dat er geen passende functies voor eiseres beschikbaar waren binnen de gemeentelijke dienst. De voorzieningenrechter concludeerde dat het ontslagbesluit niet rechtsgeldig was en heeft het vernietigd. Eiseres werd in het gelijk gesteld, en het ontslag werd herroepen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldig herplaatsingsonderzoek bij ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/2194
ROT 19/2193 (hoofdzaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juni 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak tussen

[verzoekster/eiseres] , te [woonplaats verzoekster/eiseres] , verzoekster, tevens eiseres (hierna: eiseres),

gemachtigde: mr. P. Breedveld,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigden: mr. A. Zonneveld en mr. A.J. Wintjes.

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2018 (het ontslagbesluit) heeft verweerder eiseres op grond van artikel 90bis, eerste lid, van het Ambtenarenreglement Rotterdam (AR) eervol ontslag verleend. Het ontslag gaat in twee maanden plus één dag na 21 augustus 2018.
Bij besluit van 21 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voor verweerder zijn eveneens verschenen de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] .

Overwegingen

1.1.
Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter is gelet op de inhoud van de door eiseres overgelegde financiële stukken, anders dan verweerder, van oordeel dat er spoedeisend belang is. Dat eiseres mogelijkerwijs recht zou hebben op toepassing van de loonheffingskorting, toeslagen en een (aanvullende) uitkering op grond van de Participatiewet, zijn onzekere toekomstige omstandigheden.
1.2.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
2.1.
Eiseres is sinds 1997 bij verweerder in dienst in de functie van Handhaver bij Stadsbeheer. Op 12 februari 2012 is eiseres uitgevallen wegens ziekte. In de periode van juli tot december 2013 is eiseres in het kader van haar re-integratie eerste en tweede spoor psychologisch onderzocht en is haar door het bureau Rietra & Rietra praktische begeleiding geboden. Op 2 april 2014 is zij aangemeld voor een tweede spoor re-integratie bij FourstaR. Dat traject is op 17 februari 2015 beëindigd.
2.2.
Bij besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van 23 februari 2016 wordt eiseres vanaf 29 oktober 2015 voor 45,46% arbeidsongeschikt verklaard in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het UWV heeft daarbij voorbeeldfuncties geduid.
2.3.
Bij een besluit van 15 februari 2016 heeft verweerder eiseres met ingang van 14 april 2016 ontslag verleend vanwege gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voor haar functie van Handhaver. Bij besluit van 29 september 2016 heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij met verwijzing naar een advies van zijn bezwaarschriftencommissie van 12 september 2016, samengevat, overwogen dat uit de voorafgaande aan en ná de hoorzitting ontvangen medische informatie niet blijkt dat eiseres in het geheel geen passende arbeid meer zou kunnen verrichten, dat in de arbeidskundige rapportage van 11 februari 2016 onder andere is vermeld dat eiseres in staat is tot het verrichten van overwegend zittende functies en dat verondersteld mag worden dat de mogelijkheden voor eiseres toenemen nu voor een deel effectieve behandeling wordt gegeven.
2.4.
Per 1 maart 2016 is eiseres gestart met re-integratiewerkzaamheden op het secretariaat van cluster Zuid, afdeling Handhaving. Per 1 oktober 2016 is zij gaan werken in een administratieve functie voor 32 uur per week.
2.5.
Op 7 augustus 2017 is eiseres uitgevallen wegens ziekte. Bij besluit van 22 januari 2018 heeft het UWV eiseres voor 62,84% arbeidsongeschikt verklaard. Uit het onderliggende rapport van de arbeidsdeskundige van 11 december 2017 komt naar voren dat eiseres gelet op haar beperkingen geschikt is voor fysiek lichte niet stresserende werkzaamheden waarbij de nadruk ligt op zitten. Ten aanzien van staan en lopen gelden er beperkingen. Eiseres is samengevat aangewezen op werkzaamheden die geen groot beroep op haar flexibiliteit doen en waarbij gedacht kan worden aan administratieve of productiefuncties.
2.6.
Bij brief van 6 augustus 2018 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van het voornemen tot ontslag vanwege gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voor haar functie van Handhaver. Bij brief van 10 augustus 2018 heeft eiseres op het voornemen gereageerd. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar een advies van zijn bezwaarschriftencommissie van 15 maart 2019, ten grondslag gelegd dat eiseres vanaf 12 februari 2012 arbeidsongeschikt is voor haar functie van Handhaver, waarmee zij ten tijde van het ontslag meer dan 36 maanden arbeidsongeschikt is. Verweerder is van mening dat hij zich, na zijn onder 2.3 vermelde besluit van 29 september 2016, voldoende heeft ingespannen om een voor eiseres passende functie te vinden.
3.1.
Verweerder heeft in het kader van de re-integratie overwogen dat eiseres per 1 oktober 2016 is gaan werken op het secretariaat van cluster Zuid, afdeling Handhaving en dat zij is begeleid in het eerste en tweede spoor. Daarna heeft zij op een vijftal door verweerder benoemde functies gesolliciteerd waarvoor zij, al dan niet vanwege te zware belastbaarheid van de functie, is afgewezen. Een proefplaatsing voor managementassistent bij het project Gastheerschap van de gemeente Rotterdam in mei 2017 werd vanwege onvoldoende functioneren van eiseres beëindigd. Van 12 juni 2017 tot 12 juli 2017 heeft eiseres stagewerkzaamheden verricht bij Vakcollege De Hef (De Hef) met daarna een optie tot detacheren en uiteindelijk een vaste baan. Het betrof licht administratief werk. In oktober 2017 wordt eiseres aangemeld voor een Transfertraject. Een in dat kader in november 2017 tot stand gekomen detachering bij De Hef wordt in december 2017 vanwege een verslechtering in de gezondheidstoestand van eiseres beëindigd. Het traject wordt, in afwachting van een door eiseres aangevraagde herbeoordeling van het UWV, on hold gezet. Vervolgens heeft de leidinggevende in januari 2018 een frontofficefunctie bij de Stadswinkel en een backofficefunctie bij de Belastingdienst onderzocht. Naast begeleiding naar ander werk zijn eiseres diverse trainingen en cursussen (netwerken, solliciteren, Word, Excel en Outlook) aangeboden.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerders inspanningen omtrent haar re-integratie onvoldoende zijn geweest. Na de eerste helft van 2017 zijn eiseres geen vacatures meer aangeboden en een deugdelijke inventarisatie van een arbeidsdeskundige van mogelijk passende functies ontbreekt. Eiseres betwist de door verweerder gestelde feitelijke gang van zaken ten aanzien van het de aangeboden vacatures. Verweerder was zorgvuldigheidshalve gehouden een hernieuwd arbeidskundig onderzoek te doen om een volledig en actueel beeld te krijgen van haar plaatsingsmogelijkheden in het eerste of tweede spoor vanaf 1 oktober 2016. Vanwege haar gewijzigde situatie is een verwijzing naar een in de periode 2013-2015 afgelegd assessment ontoereikend. Er kunnen geen sluitende conclusies worden verbonden aan vacatures en functies die haar sinds 1 oktober 2016 zijn aangeboden, omdat hieraan geen nader arbeidsdeskundige onderzoek ten grondslag ligt. Dat de door verweerder geraadpleegde arbeidsdeskundige heeft aangegeven pas advies af te geven als een concrete functie of takenpakket was gevonden doet daar naar de mening van eiseres niet aan af.
4.1.
Niet is in geschil dat eiseres ten tijde van het ontslag meer dan 36 maanden ongeschikt was voor het vervullen van haar eigen functie.
4.2
Ter beoordeling staat de vraag of verweerder heeft voldaan aan zijn verplichting tot het verrichten van een zorgvuldig herplaatsingsonderzoek.
4.3.
In artikel 90bis, eerste lid, van het AR is bepaald dat ontslag aan de ambtenaar kan worden verleend op grond van gedeeltelijke ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. In het tweede lid van dit artikel is vastgelegd dat ontslag als bedoeld in het eerste lid slechts mag plaatsvinden indien er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 36 maanden en na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende arbeid op te dragen, als bedoeld in artikel 54 van het AR. Op grond van het derde lid van dit artikel betrekt het college bij het beoordelen van de vraag of sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid het resultaat van de claimbeoordeling van de WIA en de resultaten van een mogelijke herbeoordeling.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 19 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1205) moeten voorschriften over het herplaatsingsonderzoek nauwgezet worden nageleefd. Het onderzoek moet zorgvuldig worden uitgevoerd, waarbij elke reële mogelijkheid tot herplaatsing moet worden aangegrepen.
4.5.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij op advies van de bedrijfsarts bij het vinden van functies zelf heeft gekeken of de aangeboden functies passend zijn gelet op de belemmeringen van eiseres en dat hij een functie pas door de arbeidsdeskundige laat toetsen als er zicht is op een arbeidsovereenkomst. Omdat bij eiseres, behoudens bij De Hef, nooit een arbeidsovereenkomst in zicht is geweest, heeft de arbeidsdeskundige deze toets dus niet gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat hiermee vast dat verweerder niet heeft onderzocht of de aangeboden functies passend waren voor eiseres. Ook al zou worden aangenomen dat dit ten aanzien van de functie bij De Hef anders is geweest maakt dat, mede gelet op de overige functies en de onweersproken stelling van eiseres ter zitting dat zij bij De Hef feitelijk werkzaamheden heeft moeten verrichten waarin zij beperkingen heeft, het oordeel niet anders. Dit leidt tot de conclusie dat het onderzoek naar de mogelijkheid om eiseres passende arbeid op te dragen door verweerder niet zorgvuldig is uitgevoerd. Of de mogelijkheden tot herplaatsing reëel waren gelet op de medische beperkingen van eiseres is immers niet door de arbeidsdeskundige getoetst.
4.6.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat geen sprake is geweest van een voldoende zorgvuldig herplaatsingsonderzoek en dat verweerder eiseres dus niet heeft kunnen ontslaan op grond van artikel 90bis, eerste lid, van het AR.
4.7.
Het beroep is dan ook gegrond. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen. Om het geschil tussen partijen finaal te beslechten ziet de voorzieningenrechter aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het ontslagbesluit te herroepen en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
Dit betekent dat het dienstverband van eiseres met ingang van twee maanden plus één dag na 21 augustus 2018 moet worden hersteld en dat de (financiële) gevolgen van het herroepen besluit moeten worden gerepareerd.
Omdat eiseres gelet op de besluitvorming van het UWV gedeeltelijk arbeidsongeschikt is zal verweerder, na voorafgaand overleg met de arbeidsdeskundige, moeten bezien welke functies (intern of extern) voor eiseres passend zijn.
5. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van (sinds 1 januari 2019) € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond, herroept het ontslagbesluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 348,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2048,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 juni 2019.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op de voorlopige voorziening, staat geen rechtsmiddel open.
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.