ECLI:NL:RBROT:2019:5118

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
C/10/544513 / HA ZA 18-133
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatige daad in verzetzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tussen [eiser] en [gedaagde]. De zaak betreft bestuurdersaansprakelijkheid op basis van onrechtmatige daad, waarbij [gedaagde] als voormalig middellijk bestuurder van Personeel Montage wordt aangesproken voor het onbetaald blijven van een vordering van [eiser]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] van 3 juli 1995 tot 31 oktober 2015 in dienst was bij Personeel Montage, dat zijn arbeidsovereenkomst eindigde met een vaststellingsovereenkomst, en dat Personeel Montage op 9 februari 2016 in staat van faillissement werd verklaard. De rechtbank heeft de procedure en de feiten uiteengezet, inclusief de aandelenoverdracht van Personeel Montage aan een andere vennootschap en de rol van [gedaagde] hierin. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van [eiser], omdat niet is aangetoond dat hij ten tijde van de aandelenoverdracht wist of behoorde te begrijpen dat Personeel Montage haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen en het verstekvonnis is vernietigd. [eiser] is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/544513 / HA ZA 18-133
Vonnis in verzet van 12 juni 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. E.R. Knoester te Steenbergen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] , België,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. J.Ch. van der Tak te Bergen op Zoom.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 januari 2018 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken, waarbij de kantonrechter de verzetprocedure met zaaknummer 6242750 \ CV EXPL 17-29115, waarin [gedaagde] in verzet is gekomen tegen het tussen [eiser] als eiser en Sneep Industries Holding B.V., Management Deelnemingen B.V. en [gedaagde] als gedaagden onder zaaknummer 5686746 \ CV EXPL 17-4035 gewezen verstekvonnis van 21 april 2017 (hierna: het verstekvonnis), heeft verwezen naar de handelskamer;
  • het tussenvonnis (in de vorm van een brief) van 31 juli 2018, waarbij een comparitie is gelast;
  • de nader door [eiser] overgelegde producties;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 6 december 2018;
  • de brief van 27 december 2018 van [gedaagde] , waarin is gereageerd op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1.
[eiser] is van 3 juli 1995 tot 31 oktober 2015 in (laatstelijk) de functie van constructiebankwerker in dienst geweest bij Personeel Montage B.V., voorheen genaamd Sneep Industries Montage B.V. (hierna: Personeel Montage). Personeel Montage is een zogenoemde personeelsvennootschap, die haar personeel uitleent aan diverse gelieerde bedrijven en daarvoor factureert.
2.2.
In uittreksels van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is vermeld dat:
  • Sneep Industries B.V., later gewijzigd in ICT B.V. (hierna: ICT) van 24 mei 2000 tot 11 maart 2015 enig bestuurder (en enig aandeelhouder) is geweest van Personeel Montage;
  • Sneep Industries Holding B.V. (hierna: Sneep Industries Holding) sinds 30 mei 2011 enig bestuurder (en enig aandeelhouder) is van ICT;
  • [naam bedrijf] , later gewijzigd in Management Deelnemingen B.V. (hierna: Management) van 11 maart 2015 tot 10 september 2015 enig bestuurder is geweest van Sneep Industries Holding;
  • [gedaagde] van 15 januari 2014 tot 15 september 2016 enig bestuurder is geweest van Management.
2.3.
Middels een op 11 maart 2015 verleden notariële akte zijn alle aandelen in Personeel Montage voor een bedrag van € 1,- overgedragen aan Personeels Beheer Strijen B.V. (hierna: de aandelenoverdracht). Personeels Beheer Strijen B.V. (hierna: PBS) is een op 11 maart 2015 door [naam] (hierna: [naam] ) en Advies Groep België opgerichte vennootschap, met Advies Groep België als enig bestuurder. Sinds de aandelenoverdracht is PBS enig aandeelhouder en bestuurder van Personeel Montage.
2.4.
In de hiervoor onder 2.3 genoemde akte is ICT als verkoper van de aandelen van Personeel Montage opgenomen. Als (middellijk) bestuurders van ICT zijn Management en Sneep Industries Holding vermeld.
2.5.
Op 23 juni 2015 zijn [eiser] en Personeel Montage (vertegenwoordigd door [naam] ) ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst een vaststellingsovereenkomst overeengekomen. In de vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Artikel 1.
De tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst eindigt per 31 Oktober 2015. (…)
Artikel 2.
Werkgever betaalt de komende periode het reguliere loon tot datum einde dienstverband. Met de loonbetaling over Oktober 2015 (eindafrekening) zal tevens het tot dat moment verschuldigde vakantiegeld/vakantiedagen en ATV dagen worden voldaan.
Artikel 3.
Werkgever betaalt als beëindigingsvergoeding aan werknemer een bedrag van € 31.660,00 bruto. Dit bedrag wordt in 1 termijn betaald, tegelijkertijd met de laatste loonbetaling betreffende de wettelijke opzegtermijn. (…)”
2.6.
Bij vonnis in kort geding van 4 februari 2016 van deze rechtbank is Personeel Montage bij verstek veroordeeld om aan [eiser] te betalen de uit hoofde van de voornoemde vaststellingsovereenkomst aan [eiser] verschuldigde bedragen.
2.7.
Bij vonnis van 9 februari 2016 is Personeel Montage in staat van faillissement verklaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd - kort weergegeven - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis (onder meer) [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 120.198,54 met rente en kosten.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] integraal toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 1.395,03, alsmede in de nakosten.
3.3.
[gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de verzetprocedure, alsmede de nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de inleidende dagvaarding is vermeld dat [gedaagde] geen bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland had. In de verzetprocedure is bekend geworden dat [gedaagde] woonplaats heeft in België. Het geschil heeft derhalve een internationaalrechtelijk karakter. Ambtshalve moet daarom de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen en, zo ja, welk recht op de vorderingen van toepassing is. Op grond van artikel 26 Brussel I bis-Vo is het gerecht van de lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd. [gedaagde] is voor de rechtbank verschenen en heeft de bevoegdheid van de rechtbank niet betwist. Nu er geen gerecht bestaat dat op grond van artikel 24 Brussel I bis-Vo bij uitsluiting bevoegd is, is de Nederlandse rechter bevoegd van de onderhavige vorderingen kennis te nemen. Ingevolge artikel 4 lid 1 Verordening (EG) nr. 864.2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome-II) is op de vorderingen van [eiser] Nederlands recht van toepassing.
4.2.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] (als voormalig middellijk bestuurder van Personeel Montage) op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk kan worden gehouden ten aanzien van het onbetaald blijven van de vordering van [eiser] op Personeel Montage.
4.3.
Voor zover [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] jegens hem niet alleen aansprakelijk is in hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van Personeel Montage, maar tevens - los van een onbehoorlijke taakuitoefening - op grond van onrechtmatige daad, overweegt de rechtbank het volgende. Centraal in deze procedure staat de aandelenoverdracht van 11 maart 2015, waarbij [gedaagde] optrad als middellijk bestuurder van Personeel Montage, zodat in het onderhavige geval niet de gewone regels van onrechtmatige daad gelden, maar de regels die van toepassing zijn op een onrechtmatig handelend bestuurder van een rechtspersoon.
4.4.
Ten aanzien van de vraag of een bestuurder van een vennootschap, naast de vennootschap, aansprakelijk is jegens benadeelde schuldeisers, is in de jurisprudentie bepaald dat de bestuurder alleen dan persoonlijk aansprakelijk kan zijn, wanneer hem ter zake van de benadeling persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap, hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21 en HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015/22).
Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Van een persoonlijk ernstig verwijt is in ieder geval sprake, (i) indien de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de ontstane schade, dan wel (ii) indien de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989: AB9521 (Beklamel) en HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/ Roelofsen). Dat is alleen anders als de bestuurder omstandigheden aanvoert op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.5.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust in dit geval de stelplicht en - bij voldoende gemotiveerde betwisting - de bewijslast op [eiser] . [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat een omkering van de bewijslast dient plaats te vinden, zodat [gedaagde] dient aan te tonen dat hem geen ernstig verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank overweegt dat [eiser] geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld die een omkering van de bewijslast rechtvaardigen, zodat aan deze stelling wordt voorbijgegaan.
4.6.
Vooropgesteld wordt dat in het onderhavige geval niet aan de orde is de vraag of sprake is van een onder 4.4 als (i) aangeduide grond voor aansprakelijkheid, nu de gedraging die [gedaagde] wordt verweten geen betrekking heeft op een door [gedaagde] namens Personeel Montage met [eiser] gesloten overeenkomst, waarbij [gedaagde] bij het aangaan van die overeenkomst wist of behoorde te begrijpen dat Personeel Montage niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. [gedaagde] wordt door [eiser] verweten dat hij als (voormalig) middellijk bestuurder van Personeel Montage heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de aandelen van Personeel Montage op 11 maart 2015 zijn verkocht aan een aan [naam] gelieerde vennootschap, terwijl [gedaagde] wist of behoorde te begrijpen dat Personeel Montage als gevolg van die aandelenoverdracht haar toekomstige verplichtingen, waaronder die uit de (later) met [eiser] te sluiten vaststellingsovereenkomst, niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de ontstane schade. Ter beoordeling ligt daarom de vraag voor of sprake is van een onder 4.4 als (ii) aangeduide grond voor aansprakelijkheid. De rechtbank merkt op dat het daarbij (uitsluitend) gaat om het handelen van [gedaagde] ten tijde van de aandelenoverdracht en niet om wat er na de aandelenoverdracht, toen [gedaagde] geen (middellijk) bestuurder van Personeel Montage meer was, is voorgevallen.
4.7.
Ter onderbouwing van de door hem gestelde aansprakelijkheid heeft [eiser] aangevoerd dat [gedaagde] Personeel Montage niet had mogen overdragen aan [naam] . Volgens [eiser] had [naam] niet de intentie om Personeel Montage weer winstgevend te maken, maar daarentegen het plan om Personeel Montage naar een faillissement toe te leiden. Dit was volgens [eiser] (mogelijk) al vóór de aandelenoverdracht bekend bij [gedaagde] , nu [gedaagde] [naam] al langer kende. Dat [gedaagde] heeft nagelaten (nader) onderzoek te doen naar [naam] , levert in de visie van [eiser] een persoonlijk ernstig verwijt op.
4.8.
[gedaagde] heeft betwist aansprakelijk te zijn jegens [eiser] . [gedaagde] heeft aangevoerd dat Personeel Montage er reeds vóór de aandelenoverdracht financieel slecht voor stond en (mogelijk) ook failliet zou gaan indien de aandelen niet werden overgedragen. [gedaagde] heeft tevens betwist dat [naam] kwade bedoelingen had met Personeel Montage en dat hij daarvan op de hoogte was ten tijde van de aandelenoverdracht. Volgens [gedaagde] was de aandelenoverdracht een poging om de onderneming overeind te houden en de werkgelegenheid (in ieder geval deels) te behouden.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] als (voormalig) bestuurder van Personeel Montage de aan hem opgedragen taak onbehoorlijk heeft vervuld en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . De stellingen van [eiser] zijn onvoldoende om die conclusie te kunnen rechtvaardigen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.10.
[eiser] heeft er in de eerste plaats op gewezen dat [gedaagde] de aandelen in Personeel Montage voor € 1,- heeft verkocht aan een dubieuze partij. Dat [naam] een dubieuze partij is, blijkt volgens [eiser] (onder meer) uit het feit dat Advies Groep België een brievenbusfirma is en dat [naam] recent betrokken is geweest bij twee faillissementen. Volgens [eiser] wist [gedaagde] dat [naam] geen goede intenties met Personeel Montage had, (onder meer) omdat [naam] en [gedaagde] in een eerder faillissement hebben samengespannen. Voor zover [gedaagde] dat niet wist, had hij onderzoek moeten doen naar [naam] , naar aanleiding waarvan negatieve informatie over [naam] naar voren zou zijn gekomen, aldus [eiser] .
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat [naam] een dubieuze partij was. Hij heeft aangevoerd dat [naam] directeur van vele succesvolle vennootschappen is en dat er geen negatieve informatie over hem voorhanden was.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat door [eiser] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden zijn gesteld die, indien bewezen, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat [naam] een dubieuze partij was, aan wie een redelijk denkend en handelend bestuurder de aandelen niet zou hebben overgedragen. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat [naam] betrokken is geweest bij twee faillissementen niet meebrengt dat [gedaagde] hem ten tijde van de aandelenoverdracht had moeten kwalificeren als malafide partij. Datzelfde geldt voor de stelling dat Advies Groep België een brievenbusfirma is. Een en ander is onvoldoende concreet om de aantijgingen van [eiser] hard te kunnen maken. Voor zover [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] en [naam] hebben samengespannen, heeft te gelden dat [gedaagde] heeft gesteld dat in het faillissement waarbij zij beiden betrokken waren geen sprake was van een verwijtbare gedraging van (één van) hen, en dat [eiser] dit onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Het had - gelet op de betwisting daarvan door [gedaagde] - voorts op de weg van [eiser] gelegen om nader te stellen en te onderbouwen dat een koopprijs van € 1,- in dit geval niet gerechtvaardigd was. Nu hij dat niet (voldoende) heeft gedaan, kunnen daaraan geen conclusies ten laste van [gedaagde] worden verbonden.
4.12.
Verder heeft [eiser] aangevoerd dat de aandelenoverdracht is bewerkstelligd om zonder moeite van een aantal medewerkers, waaronder [eiser] zelf, af te komen en op die manier het arbeidsrecht te omzeilen. [eiser] ziet zich in die stelling gesteund door de door hem overgelegde faillissementsverslagen. [eiser] meent dat [gedaagde] uiteindelijk het voor hem bruikbare personeel weer van [naam] heeft overgenomen en de rest van het personeel met schulden heeft achtergelaten in Personeel Montage.
In reactie op deze stellingen van [eiser] heeft [gedaagde] aangevoerd dat de onderneming door de reorganisatie, en derhalve de aandelenoverdracht, tijdelijk het hoofd boven water heeft kunnen houden. Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat het besluit na de aandelenoverdracht, om een deel van het personeel van [naam] over te nemen, eerst is genomen toen sanering van het personeel niet mogelijk bleek. Volgens [gedaagde] was de arbeidsverhouding met [eiser] toen al beëindigd.
4.13.
Ook de door [eiser] gestelde en onder 4.12 genoemde omstandigheid is, gezien de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , onvoldoende om aan te nemen dat [gedaagde] wist of behoorde te begrijpen dat Personeel Montage als gevolg van de overdracht van de aandelen aan PBS haar toekomstige verplichtingen jegens [eiser] niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de ontstane schade. Weliswaar kunnen faillissementsverslagen aanwijzingen geven voor de (mogelijke) werkelijke intentie achter een aandelenoverdracht, maar in dit geval zijn deze aanwijzingen onvoldoende (concreet) om te kunnen leiden tot de conclusie dat door [gedaagde] (en [naam] ) een constructie is opgezet om Personeel Montage te ontdoen van personeel zonder daarbij het ontslagrecht in acht te nemen. De enkele stelling van [eiser] dat het ten tijde van de aandelenoverdracht financieel goed ging met Personeel Montage is door [gedaagde] betwist en kan ook niet zonder meer meebrengen dat de aandelenoverdracht om die reden onrechtmatig is. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde] /Management aan PBS een bedrag van € 100.000,- heeft betaald na de aandelenoverdracht, hetgeen niet duidt op een kwade bedoeling van [gedaagde] bij de aandelenoverdracht. De discussie tussen partijen over de vraag of het voornoemde bedrag daadwerkelijk is aangewend ten behoeve van het personeel acht de rechtbank daarbij niet van belang, mede omdat, zoals reeds is overwogen, een vooropgezette constructie niet kan worden aangenomen.
4.14.
[eiser] heeft ten slotte nog aangevoerd dat vanaf de datum van aandelenoverdracht al duidelijk was dat de bedrijfsactiviteiten van Personeel Montage zouden worden beëindigd en dat de functie van [eiser] per direct zou komen te vervallen. Dit maakt volgens [eiser] dat het [gedaagde] bekend was dat de verplichtingen jegens [eiser] niet zouden worden nagekomen.
[gedaagde] heeft daartegenover aangevoerd dat het binnen Personeel Montage algemeen bekend was dat er onvoldoende werk was en dat er daarom personeel weg moest. [gedaagde] heeft betwist dat hij reeds vóór de aandelenoverdracht wist dat de toekomstige verplichtingen jegens [eiser] niet zouden worden nagekomen. Volgens [gedaagde] stond de reorganisatie vast, maar waren er nog geen concrete plannen ten aanzien van de positie van [eiser] .
4.15.
Nu dat door [gedaagde] is betwist, kan in rechte niet worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van [eiser] dat [gedaagde] wist dat de bedrijfsactiviteiten van Personeel Montage zouden eindigen en dat de functie van [eiser] direct na de aandelenoverdracht zou worden opgeheven. De stelling van [eiser] dat uit een brief van [naam] blijkt dat zijn, [eiser] , functie met ingang van 11 maart 2015 was komen te vervallen, doet hieraan niet af, nu die brief dateert van 9 juli 2015, derhalve ruim na de aandelenoverdracht, en afkomstig is van [naam] . Dit ziet dus niet op een handelen van [gedaagde] ten tijde van de aandelenoverdracht als bedoeld onder 4.6. Bij gebreke van een voldoende concrete onderbouwing van de stellingen van [eiser] , wordt ook in zoverre aan bewijslevering niet toegekomen.
4.16.
De conclusie van het bovenstaande is dat niet geoordeeld kan worden dat [gedaagde] ten tijde van de aandelenoverdracht wist of behoorde te begrijpen dat Personeel Montage haar betalingsverplichtingen uit de later met [eiser] te sluiten vaststellingsovereenkomst niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de ontstane schade. [gedaagde] kan geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt ten aanzien van het onbetaald blijven van de vordering van [eiser] jegens Personeel Montage en kan daarom niet aansprakelijk worden gehouden voor de door [eiser] geleden schade. Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande - voor zover gewezen tussen [eiser] en [gedaagde] - worden vernietigd. De vorderingen van [eiser] zullen (alsnog) worden afgewezen.
4.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de (verstek- en verzet)procedure worden veroordeeld. De kosten van het betekenen van het verstekvonnis en van het uitbrengen van de verzetdagvaarding zullen op grond van het bepaalde in art. 141 Rv voor rekening van [gedaagde] komen, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat [gedaagde] aanvankelijk niet is verschenen. De kosten van het betekenen van het verstekvonnis worden begroot op nihil, nu [gedaagde] onweersproken heeft aangevoerd dat het verstekvonnis nimmer aan hem is betekend.
De door [eiser] te vergoeden kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 1.565,00
- salaris advocaat
5.121,00(3,0 punten × tarief € 1.707,00)
Totaal € 6.686,00
4.18.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 21 april 2017 onder zaaknummer / rolnummer 5686746\ CV EXPL 17-4035 gewezen verstekvonnis voor zover gewezen tussen [eiser] en [gedaagde] ;
en opnieuw beslissend,
5.2.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 6.686,00;
5.4.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2019.
[3085/1977/2221]