In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van een vennootschap onder firma (verzoekster) tegen een voormalig werknemer (verweerder) die op staande voet was ontslagen. De verzoekster heeft de kantonrechter verzocht om de verweerder te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding en een schadevergoeding wegens fraude. De verweerder was sinds 1 september 2009 in dienst bij verzoekster en werd op 24 januari 2019 ontslagen na erkenning van fraude tijdens een gesprek over onregelmatigheden met facturen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend, ondanks de discussie over de vervaltermijn. De rechter oordeelde dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet, omdat de verweerder opzettelijk een contante betaling van € 6.000,00 had aangenomen en dit bedrag niet aan verzoekster had overgemaakt. De kantonrechter heeft de verzoeken van verzoekster toegewezen, inclusief de betaling van de gefixeerde schadevergoeding van € 5.471,71 en de schadevergoeding van € 6.000,00, beide vermeerderd met wettelijke rente. De verweerder werd ook veroordeeld in de proceskosten.