ECLI:NL:RBROT:2019:5532
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Uitspraak over kinderopvangtoeslag en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om de kinderopvangtoeslag (KOT) voor het jaar 2016. Eiseres ontving na de stopzetting van de KOT een beslissing op bezwaar waarin werd gesteld dat zij over 2016 geen KOT zou ontvangen. Kort voor de zitting op 8 juli 2019 nam de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit, waarbij eiseres gedeeltelijk in het gelijk werd gesteld en alsnog KOT over een deel van 2016 ontving. Eiseres besloot echter haar beroep niet in te trekken, omdat zij niet volledig in het gelijk werd gesteld. De rechtbank oordeelde dat eiseres op de aangevoerde beroepsgronden in het gelijk moest worden gesteld. De rechtbank droeg de Belastingdienst/Toeslagen op om een deel van de ondervonden schade aan eiseres te vergoeden en het volledige dossier van het CAF-onderzoek naar het door eiseres ingeschakelde gastouderbureau te verstrekken.
Het procesverloop begon met een besluit van de Belastingdienst op 21 maart 2016, waarin het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2016 op nihil werd vastgesteld. Na een reeks van besluiten en een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van eiseres gegrond werd verklaard, heeft de Belastingdienst op 5 juli 2019 het bestreden besluit I herzien. Dit leidde tot het bestreden besluit II, waarin eiseres recht kreeg op KOT voor bepaalde maanden in 2016. Tijdens de zitting op 8 juli 2019 werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde en was ook de houdster van het gastouderbureau aanwezig.
De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit II niet houdbaar was, omdat verweerder had nagelaten eiseres een schadevergoeding toe te kennen voor het overschrijden van de redelijke termijn. De rechtbank bepaalde dat eiseres recht had op een schadevergoeding van € 1500,- en een voorschot van € 959,20 voor de kosten in april 2016. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit II voor de punten waarover niet was beslist. Tevens werd de invordering van de schuld over 2015 opgeschort en moest verweerder het volledige dossier over het gastouderbureau verstrekken. Eiseres kreeg ook het griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld tot betaling van proceskosten.