ECLI:NL:RBROT:2019:5779

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
10/660098-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geld pinnen met gestolen bankpas; Voortgezette handeling van opzetheling en diefstal; Taakstraf opgelegd

Op 17 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het pinnen van geld met een gestolen bankpas. De zaak betreft een woninginbraak die plaatsvond op 28 juni 2017 in Vlaardingen, waarbij de verdachte met een van de gestolen bankpassen een bedrag van € 780,00 heeft opgenomen bij een geldautomaat in Rotterdam. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van acht maanden, maar de verdediging stelde dat de verdachte niet betrokken was bij de inbraak en dat hij de bankpas van een onbekende persoon had gekregen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te koppelen aan de woninginbraak, maar dat hij wel schuldig was aan opzetheling en diefstal van het geldbedrag. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uren, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/660098-18
Datum uitspraak: 17 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
volgens opgave verdachte verblijvende op het adres
[verblijfadres verdachte] , [verblijfplaats verdachte] ,
raadsman mr. Th. van der Horst, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.A. Castelein heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 28 juni 2017 hebben twee mannen in de nachtelijke uren een inbraak gepleegd in een woning aan de [adres delict] te Vlaardingen. De buit bestond onder meer uit bankpassen. In dezelfde nacht om 02.17 uur heeft de verdachte met één van de gestolen bankpassen en bijbehorende pincode een geldbedrag van € 780,00 opgenomen door middel van een pintransactie bij een geldautomaat aan de [straatnaam] te Rotterdam.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Daartoe is aangevoerd dat de verdachte weliswaar een geldbedrag van € 780,00 heeft gepind met de bankpas die is weggenomen bij de woninginbraak, maar dat hij niet betrokken is geweest bij de woninginbraak. De verdachte zou zich in de betreffende nacht op straat hebben bevonden toen hij in gesprek raakte met de bestuurder van een auto die bij hem stopte. De verdachte vertelde dat hij veel geld had verloren in het casino en nu niets meer had om naar huis te gaan. De bestuurder van de auto gaf vervolgens een bankpas met pincode aan de verdachte om te pinnen. De verdachte zou een deel van dat geld mogen gebruiken om een treinkaartje te kopen. Volgens de verdediging past dit scenario in de tijdspanne tussen het tijdstip van de woninginbraak en het tijdstip van het pinnen. Daarnaast wijkt het signalement van de daders van de woninginbraak af van de beschrijving van de kleding van de verdachte tijdens het pinnen. Volgens het slachtoffer van de inbraak waren de daders gekleed in donkere trainingspakken. Dit klopt niet met de kleding van de verdachte, die tijdens het pinnen een lichtblauwe broek, een witte blouse en een blauwe jas met ruitjespatroon droeg. De verdachte is in de visie van de verdediging dus niet te koppelen aan de plaats delict, te weten de woning aan de [adres delict] te Vlaardingen, en hij heeft een aannemelijke, verifieerbare verklaring afgelegd over het verwerven van de bankpas en het pinnen van het geldbedrag.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de verdachte betrokken is geweest bij de woninginbraak. Het onder 1 primair ten laste gelegde is in de visie van de officier van justitie dan ook bewezen.
Daartoe is aangevoerd dat de woninginbraak heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren van 28 juni 2017, iets na 02.00 uur. Heel kort na dat tijdstip, om 02.16 uur, is door de verdachte met een van de gestolen bankpassen gepind bij een geldautomaat aan de [straatnaam] te Rotterdam. Volgens de politie is de afstand tussen de woning en de geldautomaat bij normale verkeersdrukte ongeveer 23 minuten. In deze zaak is de afstand afgelegd in maximaal 15 minuten. In dat tijdsbestek past niet het verhaal van de verdachte dat hij eerst een praatje maakte met de bestuurder van de auto die bij hem stopte en dat hij vervolgens van die voor hem onbekende persoon een bankpas met pincode kreeg om een geldbedrag te pinnen.
Tegenover het verhaal van de verdachte staat de verklaring van een getuige die heeft gezien dat de verdachte bezig was met pinnen bij de geldautomaat en dat er een auto met draaiende motor stond te wachten. In die auto zat één persoon. Die verklaring past in het scenario dat de daders van de woninginbraak direct naar de geldautomaat zijn gereden, waarbij de ene dader bij de auto is gebleven en de andere dader is gaan pinnen. Daarnaast is het vreemd dat de verdachte heeft verklaard dat hij te goeder trouw handelde, terwijl op de beelden is te zien dat hij tijdens het pinnen een hand voor zijn mond hield.
Volgens de officier van justitie is het pas ter terechtzitting door de verdediging geschetste scenario ongeloofwaardig en, alles in samenhang beschouwd, kan het niet anders dan dat de verdachte een van de daders is van de woninginbraak.
Beoordeling
Uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de woninginbraak. Daarbij neemt de rechtbank met name in aanmerking dat de kleding van verdachte sterk afwijkt van de kleding die de daders van de woninginbraak volgens de aangeefster droegen. Gelet de korte tijdspanne tussen de diefstal en het pinnen, is het onwaarschijnlijk dat de verdachte zich nog heeft kunnen omkleden. Weliswaar zijn er vraagtekens te plaatsen bij het verhaal van de verdachte, maar het is niet uit te sluiten dat het is gegaan zoals de verdachte heeft verklaard. De rechtbank volgt daarom het door de verdediging geschetste scenario. Dit betekent dat het bewijs ontbreekt dat de verdachte betrokken is geweest bij de woninginbraak zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Wel zijn de onder 1 subsidiair ten laste gelegde heling en de onder 2 ten laste gelegde diefstal van het geldbedrag bewezen.
De verdachte heeft in de nachtelijke uren op straat en van een voor hem onbekende persoon een bankpas met pincode verkregen, om daarmee een willekeurig geldbedrag te pinnen. De rechtbank gaat daarom uit van opzetheling, omdat de verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door hem verkregen pinpas van een misdrijf afkomstig was.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. (subsidiair)
hij op 28 juni 2017 te Rotterdam
een goed, te weten een pinpas met bijbehorende pincode,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat
goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op 28 juni 2017 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een geldbedrag van 780 euro,
toebehorende aan [naam slachtoffer] , zulks nadat hij, verdachte, dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik had
gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door middel van het
gebruik van de pinpas en bijbehorende pincode van die [naam slachtoffer] , tot het
gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.(subsidiair) en 2.

De voortgezette handeling van opzetheling en diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met een door anderen gestolen bankpas geld gepind van de rekening van het slachtoffer. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan heling en gekwalificeerde diefstal in vereniging. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van misdrijven, zoals de woninginbraak in deze zaak. De heler treft een gelijksoortig verwijt als de dader van een diefstal, omdat diefstal lonend wordt gemaakt door heling. De verdachte is dan ook medeverantwoordelijk voor de financiële en psychische schade die aan het slachtoffer is toegebracht. Dit klemt temeer daar de verdachte degene is geweest die een geldbedrag van de rekening van het slachtoffer heeft gepind.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 juni 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Deze veroordelingen dateren echter van langere tijd geleden en zullen daarom niet worden meegewogen bij het bepalen van de straf.
De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie. Ten aanzien van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank volstaan met een taakstraf van na te noemen duur.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] , ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Uit het door de benadeelde partij ingediende formulier ‘verzoek tot schadevergoeding’ blijkt dat de materiële schade geheel is vergoed.
De benadeelde partij heeft weliswaar in het formulier de door haar geleden immateriële schade omschreven, maar zij heeft niet vermeld welk bedrag wordt verzocht als vergoeding voor deze schade.
Dit betekent dat de benadeelde partij niet ontvankelijk zal worden verklaard.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 56, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
174 (honderdvierenzeventig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
87 (zevenentachtig) dagen;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. C. Vogtschmidt en R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(primair)
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te Vlaardingen
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in/uit een woning/pand gelegen aan de [adres delict] ,
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (te weten omstreeks 02:05 uur),
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- één of meer bankpas(sen) (met bijbehorende pincode) en/of
- een geldbedrag van 150 euro (of daaromtrent) en/of
- één of meer (gouden) siera(a)d(en),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn
mededader(s),
zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs verschaft had(den) en/of die/dat weg te nemen geld en/of
goed(eren) onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door braak, verbreking
en/of inklimming;
(subsidiair)
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te Rotterdam
(een) goed(eren), te weten een pinpas met bijbehorende pincode,
heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat
goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het
(een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een geldbedrag van 780 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of
zijn mededader(s), zich de toegang tot de plaats des misdrijfs verschaft
had(den) en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik had(den)
gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door middel van het
gebruik van de pinpas en bijbehorende pincode van die [naam slachtoffer] , tot het
gebruik waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd
was/waren.