ECLI:NL:RBROT:2019:6348

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2019
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
ROT 19/3673
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake aanvraag uitkering Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, dat haar aanvraag op 3 juli 2019 buiten behandeling had gesteld omdat zij de vragenlijst over haar inkomen niet had ingevuld. Tijdens de zitting op 6 augustus 2019 was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter overwoog dat de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen omdat verzoekster niet had voldaan aan de wettelijke vereisten, zoals vastgelegd in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoekster had niet gereageerd op eerdere verzoeken van verweerder om in te loggen in het burgerportaal en haar aanvraag aan te vullen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het formulier voor inkomen essentieel was voor een goede beoordeling van de aanvraag en dat verweerder terecht de aanvraag buiten behandeling had gesteld.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien het bestreden besluit naar verwachting in stand zou blijven. Ook werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3673
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 augustus 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. I. van Baaren,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster niet in behandeling genomen omdat verzoekster de vragenlijst over haar inkomen niet heeft ingevuld. Ook niet toen verzoekster door verweerder per sms-berichten van 24 juni 2019 en 26 juni 2019 was verzocht in te loggen in het burgerportaal en in haar postvak had kunnen zien dat haar een termijn voor het herstellen van het verzuim was gegeven (binnen 2 dagen na 24 juni 2019 respectievelijk binnen 7 dagen na 26 juni 2019).
2. Verzoekster stelt dat verweerder de afhandeling van bijstandsaanvragen na beëindiging van werkzaamheden onredelijk complex heeft gemaakt, omdat iedere aanvraag op een andere wijze wordt afgehandeld: per e-mail, telefoon, brief en kennelijk ook met een sms-bericht. Verzoekster kan dan ook niet goed inspelen op de manier waarop zij de aanvraag moet indienen en waar zij rekening mee dient te houden bij het ontvangen van berichten. Daarbij is van belang dat verzoekster als gevolg van haar slechte financiële positie geen toegang heeft tot het internet. Verzoekster heeft ter zitting naar voren gebracht de sms-berichten niet te hebben ontvangen.
3. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
4. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is onder meer sprake van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag, indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt die een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het formulier inkomen noodzakelijk is voor een goede beoordeling van de aanvraag. Door het niet verstrekken van gegevens over haar inkomen was verweerder bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen.
6. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid. Daarbij heeft de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking genomen.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht hoe het aanvraagproces verloopt. De voorzieningenrechter begrijpt dat dat proces als volgt gaat. Bij het digitaal aanvragen van een uitkering moeten een aantal stappen worden doorlopen. De eerste stap is het invullen van een werkformulier en een inkomensformulier. Als die formulieren zijn ingevuld dan volgen daarna nog een aantal acties. Zo moet bijvoorbeeld na het invullen van het werkformulier een CV worden geüpload. Op het moment dat alle formulieren zijn ingevuld en zijn voltooid komt de aanvraag in de volgende stap van het aanvraagproces terecht. In dat deel van het proces wordt gekeken of er nog nadere informatie nodig is, zoals bijvoorbeeld bankafschriften. Als de eerste stap van het proces niet is voltooid dan is voor de aanvrager direct duidelijk binnen welke termijn de stap moet worden afgerond. Via een sms-bericht wordt een aanvrager herinnerd aan het feit dat en welke activiteit er nog moet worden verricht. In dat bericht wordt ook gewezen op de gevolgen van het niet verrichten van de activiteit, te weten het niet in behandeling nemen van de aanvraag.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij het inkomensformulier wel heeft ingevuld. Gelet op de systeemmelding acht de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk. Mogelijk heeft zij wel een deel van het formulier ingevuld maar een en ander is niet voltooid. Dat zij de sms-berichten niet zou hebben ontvangen acht de voorzieningenrechter ook niet aannemelijk. Uit het door verweerder overlegde overzicht volgt dat er een bericht is verstuurd en “delivered” naar het telefoonnummer van verzoekster. Dat verzoekster mogelijk haar telefoon zo heeft ingesteld dat zij dit soort sms-berichten niet ontvangt, komt voor haar rekening en risico.
7. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Bijleveld, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 9 augustus 2019.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.