ECLI:NL:RBROT:2019:6383
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Musterman
- Rechtspraak.nl
Verrekening van proceskostenvergoeding met openstaande schulden in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres had een proceskostenvergoeding van € 2.050,00 ontvangen, maar deze werd door verweerder verrekend met openstaande schulden van € 29.756,34, die verband hielden met teruggevorderde bijstand. Eiseres had eerder haar proceskostenvergoedingen verpand aan haar gemachtigde, wat zij aanvoerde als reden waarom de verrekening onrechtmatig zou zijn.
De rechtbank overwoog dat de artikelen 7:15, vijfde lid, en 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in de weg staan aan de bevoegdheid van het college om op grond van artikel 60a, vierde lid, van de Participatiewet (Pw) de vergoeding van proceskosten te verrekenen met openstaande schulden. De rechtbank concludeerde dat de verrekening rechtmatig was, ook al procedeerde eiseres op toevoegingsbasis.
De rechtbank oordeelde dat het pandrecht dat eiseres had gevestigd op de proceskostenvergoeding niet in deze bestuursrechtelijke procedure ter beoordeling voorlag, en dat het de gemachtigde vrijstond om dit pandrecht tegenover verweerder in te roepen. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de partijen.