In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Irak, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De verdachte werd beschuldigd van poging doodslag en poging zware mishandeling. De officier van justitie vorderde vrijspraak van de poging doodslag en een gevangenisstraf van drie maanden voor de poging zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was over de diepte van de wond en de kracht waarmee de aangever was gestoken. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling, omdat hij de aangever met een voorwerp in de buik had gestoken, wat pijn en letsel veroorzaakte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten in Nederland. De rechtbank benadrukte dat dergelijk geweld op straat gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging nam.