ECLI:NL:RBROT:2019:7014

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
574591 / HA RK 19-656
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard; verzoek tot verwijzing naar andere rechtbank afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2019 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen de rechters A.J. van Dijk, A. van Gijzen en V.L.M. Thissen. Het wrakingsverzoek werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van het verzoek te veelomvattend en te weinig concreet waren. Verzoekster had eerder, op 31 mei 2019, een e-mail gestuurd waarin zij de wraking aankondigde, maar de definitieve vorm van het verzoek werd nooit ingediend. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 24 juni 2019 heeft verzoekster aanvullende gronden gepresenteerd, maar deze werden door de wrakingskamer buiten beschouwing gelaten omdat ze niet tijdig waren ingediend. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot wraking, omdat de feiten en omstandigheden die tot het verzoek leidden, niet gelijktijdig waren voorgedragen zoals vereist door de wet. Daarnaast werd het verzoek tot verwijzing naar een andere rechtbank afgewezen, omdat de wrakingskamer niet bevoegd was om een dergelijke verwijzing te doen. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 574591 / HA RK 19-656
Beslissing van 8 juli 2019
op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende [adres] ,
verzoekster.
strekkende tot wraking van:
mrs. A.J. van Dijk, A. van Gijzen en V.L.M. Thissen, rechters in de rechtbank Rotterdam, team familie (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 12 april 2019 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, behandeld de tegen verzoekster ingediende civielrechtelijke verzoeken met betrekking tot het ouderlijk gezag en de
zorg-, c.q. omgangsregeling en het verzoek tot ondertoezichtstelling van [naam minderjarige] .
Die procedures dragen als kenmerk:
C/10/568117 / JE RK 19-509 (ondertoezichtstelling)
C/10/507501 / FA RK 16-6503 (gezag en omgang)
Op 10 mei 2019 is er in deze procedures een tussenbeschikking gegeven. Op 19 juli 2019 zal de mondelinge behandeling worden voortgezet.
Bij e-mailbericht van 31 mei 2019 heeft verzoekster wraking van de rechters verzocht.
Zij heeft daartoe gesteld dat zij de rechters wraakt wegens:
‘- schending van recht op een eerlijk proces (o.a. conform EVRM);
- partijdig handelen;
- getoonde vooroordelen jegens personen van niet Nederlandse komaf (hetgeen met

mr. Van Dijk al vaker het geval was/is);

- een reeks aan handelingen die in alle gevallen schadelijk zijn voor het kind.’
Verzoekster heeft in haar e-mail voorts aangekondigd dat de definitieve vorm van het wrakingsverzoek na het weekeinde zal worden verstuurd.
Bij email-bericht van 6 juni 2019 heeft verzoekster aangegeven dat het e-mailbericht van
31 mei 2019 een aankondiging is van een volledig te maken wrakingsverzoek is. Als aanvulling op het verzoek tot wraking verzoekt verzoekster in deze e-mail om de behandeling van het wrakingsverzoek en de procedures waarin gewraakt is te verwijzen naar een andere rechtbank.
Afgezien van voormelde e-mailberichten zijn geen berichten van verzoekster bij de rechtbank binnengekomen.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedures, waarin zich onder meer bevindt de tussenbeschikking van 10 mei 2019.
Verzoekster alsmede de rechters zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters mr. A.J. van Dijk en mr. V.L.M. Thissen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij respectievelijk brief van 18 juni 2019 en e-mailbericht van 11 juni 2019. Mr. A. van Gijzen heeft per e-mailbericht van 4 juni 2019 laten weten niet meer werkzaam te zijn bij de rechtbank Rotterdam.
Ter zitting van 24 juni 2019 waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoekster, mevrouw [naam] en mevrouw [naam] van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer kennis genomen van hetgeen verzoekster ter gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek op 24 juni 2019 ter onderbouwing van dat verzoek naar voren heeft gebracht, inhoudende - zeer kort en zakelijk samengevat - onder meer ‘de salami strategie’ van rechter Van Dijk in de gehele familierechtelijke procedure, de sturende handelingen van rechter Van Dijk met betrekking tot de bijzondere curator, het doelbewust niet opnemen in de beschikking van 10 mei 2019 van stukken en verweren die namens verzoekster zijn aangevoerd, het ter zitting aanstaren van verzoekster door rechter Thissen en de in de rechtspraak ongebruikelijke beslissing van toekennen van het ‘uitgeklede gezag’ terwijl overeenstemming was tussen verzoekster en verweerder in die procedure (mevrouw [naam verzoekster] en haar ex-partner) dat deze figuur rechtens niet bestaat, hetgeen duidt op vooringenomenheid van de rechters Van Dijk, Thissen en Van Gijzen.
Verzoekster heeft de wrakingskamer toestemming gevraagd om een door haar op schrift gestelde nadere onderbouwing van het wrakingsverzoek over te leggen. Voorts heeft zij verzocht om haar in de gelegenheid te stellen om binnen vier weken na 24 juni 2019 een nadere schriftelijke onderbouwing van het wrakingsverzoek in te dienen en de verdere behandeling van dit verzoek daartoe aan te houden.
Na kort beraad heeft de wrakingskamer bij monde van haar voorzitter aan verzoekster meegedeeld dat voormelde verzoeken tot het overleggen respectievelijk op een later tijdstip alsnog indienen van een nadere schriftelijke onderbouwing van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer werden afgewezen, omdat de wrakingskamer de door haar op het wrakingsverzoek te nemen beslissing uitsluitend dient te baseren op de inhoud van dat verzoek en hetgeen ter toelichting daarop tijdens de mondeling behandeling door de verzoekster is aangevoerd.
Voorts heeft verzoekster, reeds bij de aanvang van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, aan de wrakingskamer verzocht om zowel de (nadere) behandeling van de familierechtelijke procedures waarin is gewraakt, als die van het onderhavige wrakingsverzoek te verwijzen naar (de wrakingskamer van) een andere rechtbank.
Na zich te hebben teruggetrokken voor beraad, heeft de wrakingskamer bij monde van haar voorzitter aan verzoekster als haar beslissing meegedeeld dat voormelde verzoeken tot verwijzing om na te noemen redenen werden afgewezen.
Het verzoek tot verwijzing naar een andere rechtbank van de (familierechtelijke) procedures waarin is gewraakt is afgewezen, omdat de wrakingskamer niet tot een dergelijke verwijzing bevoegd is en het verwijzingsverzoek reeds om deze reden buiten het kader van de wrakingsprocedure valt.
Het verzoek tot verwijzing van de onderhavige wrakingsprocedure is afgewezen, omdat uitgangspunt bij de behandeling van een wrakingsverzoek is dat dit verzoek wordt behandeld door de wrakingskamer van het rechterlijk college waarvan de rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht deel uitmaakt en er in dit geval geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die aanleiding vormen om van dit uitgangspunt af te wijken.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
Op grond van artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
moet het verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die in de visie van een verzoeker tot wraking van de behandelend rechter zouden moeten leiden, bekend zijn geworden. Daarnaast moeten de feiten en omstandigheden die in de visie van een verzoeker tot wraking moeten leiden op grond van artikel 37, derde lid, Rv gelijktijdig worden voorgedragen. Dat is slechts anders indien ná het eerdere verzoek nieuwe feiten of omstandigheden bekend worden die wederom, in de visie van een verzoeker, een wrakingsverzoek rechtvaardigen.
Deze bepaling strekt ertoe de wrakingskamer tijdig en ten volle te informeren. Doel is ook om de gewraakte rechters in staat te stellen te reageren op alle aspecten van het wrakingsverzoek.
2.2
Het voorgaande in aanmerking nemende, geldt dat hetgeen verzoekster ter gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek verder (in de zin van aanvullend) aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, buiten beschouwing wordt gelaten. Deze gronden zijn niet als wrakingsgrond opgegeven zodra de feiten en omstandigheden bekend waren als bedoeld in artikel 37 Rv.
2.3
Ten aanzien van de in de e-mail van 31 mei 2019 opgenomen wrakingsgronden geldt dat deze te veelomvattend en te weinig concreet zijn om als zodanig als wrakingsgronden te kunnen dienen. Verzoekster heeft weliswaar bij genoemde e-mail van 31 mei 2019 aangekondigd dat de definitieve vorm van het wrakingsverzoek na het weekeinde zou worden verstuurd, en dit had wellicht onder omstandigheden nog aanvaardbaar kunnen zijn, maar deze definitieve vorm heeft verzoekster nooit aan de rechtbank gestuurd. Verzoekster heeft hiervoor tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek als verklaring gegeven dat zij als alleenstaande ouder met een drukke baan geen tijd heeft gehad om dit eerder te doen dan tijdens de behandeling op 24 juni 2019. Deze omstandigheid kan naar het oordeel van de wrakingskamer, mede gelet op het doel van het bepaalde in artikel 37 Rv, niet als rechtvaardiging dienen voor het niet eerder nader onderbouwen en concretiseren van de wrakingsgronden.
2.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoekster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mrs. A.J. van Dijk, A. van Gijzen en V.L.M. Thissen.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.J. van den Berg, voorzitter, mr. J.F. Koekebakker en mr. W.J. Roos - van Toor, rechters, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2019 in tegenwoordigheid van mr. H.E.M. Broeders, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-