In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 september 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een last onder bestuursdwang. De burgemeester van de gemeente Maassluis had op 1 augustus 2019 een besluit genomen tot sluiting van de woning van verzoeker voor een periode van twee maanden, nadat er op 19 juli 2019 in de woning harddrugs en goederen die bestemd zijn voor de vervaardiging van hennep waren aangetroffen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 5 september 2019 heeft verzoeker verklaard dat hij zich verzet tegen de ontbinding van de huurovereenkomst door de derde-partij, Stichting Maasdelta Groep.
De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel de burgemeester bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, de rechtmatigheid van het bestreden besluit voorlopig moet worden beoordeeld. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester niet voldoende heeft onderbouwd dat de harddrugs daadwerkelijk in de woning van verzoeker aanwezig waren, en dat verzoeker een plausibele verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de drugs. Gezien de omstandigheden en het gebrek aan bewijs dat de harddrugs in de woning zijn aangetroffen, concludeert de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit naar verwachting niet in stand kan blijven. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en wordt het bestreden besluit geschorst tot één week na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeker. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.