ECLI:NL:RBROT:2019:7276

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3931
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van Opiumwet na aantreffen van harddrugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 september 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een last onder bestuursdwang. De burgemeester van de gemeente Maassluis had op 1 augustus 2019 een besluit genomen tot sluiting van de woning van verzoeker voor een periode van twee maanden, nadat er op 19 juli 2019 in de woning harddrugs en goederen die bestemd zijn voor de vervaardiging van hennep waren aangetroffen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 5 september 2019 heeft verzoeker verklaard dat hij zich verzet tegen de ontbinding van de huurovereenkomst door de derde-partij, Stichting Maasdelta Groep.

De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel de burgemeester bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, de rechtmatigheid van het bestreden besluit voorlopig moet worden beoordeeld. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester niet voldoende heeft onderbouwd dat de harddrugs daadwerkelijk in de woning van verzoeker aanwezig waren, en dat verzoeker een plausibele verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de drugs. Gezien de omstandigheden en het gebrek aan bewijs dat de harddrugs in de woning zijn aangetroffen, concludeert de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit naar verwachting niet in stand kan blijven. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en wordt het bestreden besluit geschorst tot één week na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeker. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3931
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 september 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. M.G.J. Plat,
en

de burgemeester van de gemeente Maassluis, verweerder,

gemachtigde: mr. P.H. Harent.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Maasdelta Groep, te Spijkenisse,
gemachtigde: mr. R.W.F. Heijmeriks.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), voor een periode van twee maanden vanaf 6 augustus 2019.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder en de derde-partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
1.1.
De omstandigheid dat de derde-partij de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden, maakt niet dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Ter zitting heeft verzoeker namelijk verklaard dat hij zich verzet tegen deze ontbinding en deze gaat aanvechten.
2. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er nog geen bezwaargronden zijn ingediend en dus geen bezwaar is gemaakt. Vaststaat dat er wel een proforma bezwaarschrift is ingediend en dat de door verweerder aan verzoeker gegunde termijn voor het indienen van de bezwaargronden nog niet verstreken is. Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op dit moment aan te nemen dat er geen bezwaar is gemaakt tegen het besluit.
3. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat op 19 juli 2019 in de woning 39,7 gram harddrugs (amfetamine), 3 zakjes en 1 potje hennep, 5 hennepplanten en goederen die bestemd zijn voor het vervaardigen van hennep (13 armaturen en 22 assimilatielampen) en een weegschaaltje en een boksbeugel zijn aangetroffen. Volgens verweerder rechtvaardigt dit een tijdelijke sluiting van twee maanden. Hierbij betrekt verweerder dat er zowel harddrugs als softdrugs in de woning zijn aangetroffen, alsmede zaken die bestemd zijn voor het vervaardigen van hennep. Verweerder ziet geen aanleiding voor het geven van een waarschuwing en vindt dat de openbare orde en veiligheid van de rechtsorde ernstig zijn geschaad. Met de sluiting van de woning wordt, volgens verweerder, de bekendheid van het pand als drugsadres teniet gedaan, kan de rust in de omgeving wederkeren en kan herhaling van deze verstoring van de openbare orde en verdere aantasting van het woon- en leefklimaat worden voorkomen.
3. Verzoeker, die huurder is van de woning, vindt dat verweerder ten onrechte tot sluiting van de woning is overgegaan.
3.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd, voor zover van belang, tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
3.2.
Nu de in de woning aangetroffen hoeveelheid harddrugs de gebruikershoeveelheid overschrijdt, is verweerder bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.
3.3.
Verzoeker heeft aangevoerd dat er geen verband bestaat tussen de woning en de aangetroffen harddrugs. Hij is gebruiker van harddrugs, is op 19 juli 2019 zijn hond gaan uitlaten en heeft toen de drugs aangeschaft. Verzoeker was van plan deze drugs, zoals hij altijd doet als hij een hoeveelheid drugs heeft gehaald, in zijn auto te bewaren. De drugs, die in zijn trainingsjack zaten, zijn alleen in de woning terecht gekomen omdat hij van de politie naar binnen moest op het moment dat hij zijn hond weer in de woning wilde toelaten. Verweerder heeft weliswaar verzoekers verhaal ter zitting weersproken en heeft aangegeven dit ook bij de politie te hebben nagevraagd. Verweerder heeft dit echter niet met stukken onderbouwd. Ook is onduidelijk wat verweerder precies bij de politie heeft nagevraagd en met wie er is gesproken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet dan ook op dit moment worden vastgesteld dat de lezing – die niet op voorhand volstrekt onaannemelijk is – van verzoeker niet wordt weerlegd door de bestuurlijke rapportage of andere stukken. Op basis van het huidige dossier valt dus niet uit te sluiten dat de lezing van verzoeker klopt. Dat betekent dat verweerder, zolang het onduidelijk is op welke manier de harddrugs de woning zijn binnengekomen, naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen gebruik mag maken van de hem toekomende bevoegdheid om de woning te sluiten. Daarbij acht de voorzieningenrechter mede van belang de mededeling van verweerder ter zitting, dat indien er geen 39,7 gram harddrugs in de woning was aangetroffen er niet tot sluiting zou zijn overgegaan. Aan de overige aangevoerde gronden die zien op de vraag of verweerder gebruik mag maken van zijn bevoegdheid komt de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande niet toe.
4. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit, zoals dat thans voorligt, naar verwachting niet in stand kan blijven, zodat er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Ter voorlichting van partijen merkt de voorzieningenrechter nog op dat verweerder in de bezwaarprocedure nog nader onderzoek kan doen naar de manier waarop de harddrugs in de woning van verzoeker terecht zijn gekomen en dat er mogelijk gelet op de resultaten van dit onderzoek toch voldoende aanleiding is om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding om hier in het kader van deze procedure op vooruit te lopen.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand begroot op € 1.024,- (1 punt voor het indien van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot één week na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeker;
  • bepaalt dat verweerder het aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Hielkema, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 september 2019.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.