ECLI:NL:RBROT:2019:7510

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
7613461
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over huurovereenkomst tussen bestuurder en stichting

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen een bestuurder van een stichting en de stichting zelf over de afwikkeling van een huurovereenkomst. De eiser, die tevens de oprichter van de stichting is, verhuurde zijn appartement aan de stichting voor gebruik als kantoor- en ontvangstruimte. De stichting heeft echter na 1 juli 2016 geen huur meer betaald, wat leidde tot een vordering van de eiser tot betaling van achterstallige huur. De stichting betwistte de huurovereenkomst en vorderde terugbetaling van eerder betaalde huur en andere kosten. De kantonrechter oordeelde dat er tot 1 juli 2016 sprake was van een huurovereenkomst, maar dat na deze datum de stichting niet gebonden was aan een huurovereenkomst, omdat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt na de bestuurswisseling. De vorderingen van beide partijen werden afgewezen, en de kosten van de procedure werden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7613461 CV EXPL 19-12299
uitspraak: 30 augustus 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] (gemeente Geldrop-Mierlo),
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. R.B. van Heijningen te Den Haag,
tegen
de stichting
Stichting Forest for Ever,
gevestigd te Geldrop-Mierlo,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigden: mr. C.J. Scholten en mr. D.I. Frans te Amsterdam.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘de Stichting’ genoemd.

1.De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding van 7 maart 2019;
  • de akte met producties van [eiser] van 21 maart 2019;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties, van 7 mei 2019;
  • het tussenvonnis van 7 mei 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de op 14 juni 2019 van [eiser] ontvangen akte in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 1 juli 2019.
Partijen hebben aanhouding van de zaak gevraagd om te proberen hun geschil in onderling overleg op te lossen. [eiser] schrijft in zijn brief van 8 juli 2019 dat partijen daar niet in geslaagd zijn.

2.De feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
De Stichting is in 2010 door [eiser] opgericht en stelt zich kort gezegd ten doel het behoud van het tropisch regenwoud in het Amazonegebied. [eiser] was tot 17 juni 2016 bestuurder van de Stichting. De Stichting werkte voor het bereiken van haar doel samen met [stichting 1] en de Braziliaanse stichting [stichting 2] .
2.2
[eiser] is mede-eigenaar van het appartement aan de [adres] .

3.Het geschil

3.1
[eiser] stelt dat de Stichting zijn appartement aan de [adres] in Rotterdam tot 9 januari 2018 heeft gehuurd, als kantoor- en ontvangstruimte en om medewerkers van [stichting 1] en [stichting 2] (waaronder haar presidente [naam] ) te huisvesten. De Stichting heeft hiervoor tot 1 juli 2016 huur betaald, daarna niet meer.
3.2
[eiser] vordert in conventie primair veroordeling van de Stichting tot betaling van
€ 19.665,00 aan huur van 1 juli 2016 tot 9 januari 2018. [eiser] vordert subsidiair een bedrag van € 13.455,00 aan huur tot en met augustus 2017 (de maand waarin de huur door de Stichting voor zover nodig is opgezegd).
3.3
De Stichting voert verweer tegen de vordering in conventie. In reconventie vordert zij (primair), samengevat: (1) voor recht te verklaren dat er tussen haar en [eiser] nooit een huurovereenkomst heeft bestaan en (2) veroordeling van [eiser] tot betaling van € 44.160,00 aan onverschuldigd betaalde huur, (3) € 11.361,17 aan teveel gedeclareerde kilometervergoedingen en (3) € 5.760,00 aan teveel betaalde representatiekosten. [eiser] voert verweer tegen de vorderingen in reconventie.
3.4
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [eiser] en de Stichting de vorderingen en het verweer daartegen (verder) onderbouwen.

4.De beoordeling

4.1
De kantonrechter acht zich bevoegd kennis te nemen van de vordering in conventie én van de vordering in reconventie. De vorderingen en conventie en in reconventie hebben in ieder geval op een bepaalde manier allebei te maken met de handelingen van [eiser] als bestuurder van de Stichting. Die samenhang tussen de vorderingen verzet zich tegen afzonderlijke behandeling daarvan.
4.2
Het appartement aan de [adres] in Rotterdam is voor de helft eigendom van [eiser] . De Stichting voert onder randnummer 26 van haar conclusie van antwoord aan dat uit de als productie 19 bij die conclusie overgelegde e-mail van de zoon van [eiser] (de zoon is voor een kwart eigenaar van het appartement) van 14 maart 2019 de conclusie getrokken moet worden dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vordering. De kantonrechter leest echter in die e-mail alleen dat de mede-eigenaren op de hoogte zijn van deze kwestie maar dat zij het innen van de huur overlaten aan [eiser] . Als er al een regel zou bestaan op grond waarvan de dagvaarding namens alle eigenaren van een appartement uitgebracht moet worden, dan voegt dat in deze zaak, gelet op de inhoud van de genoemde e-mail, niets toe.
4.3
De kantonrechter is van oordeel dat in ieder geval tot 1 juli 2016 (de 1e van de maand nadat [eiser] als bestuurder van de Stichting afgetreden is) sprake is geweest van een huurovereenkomst tussen [eiser] (als mede-eigenaar van het appartement) en de Stichting. De Stichting betwist niet, en kan dit bij gebrek aan wetenschap overigens ook niet, dat de Stichting behoefte had aan een appartement om, onder andere, medewerkers van [stichting 1] en [stichting 2] (waaronder haar presidente [naam] ) te huisvesten. Dat hiervoor ‘toevallig’ is gekozen voor het appartement van [eiser] betekent niet per definitie dat hij als bestuurder van de Stichting zijn boekje te buiten is gegaan. Als gekozen zou zijn voor een ander appartement, had dit immers ook geld gekost en van [eiser] hoeft niet verwacht te worden dat hij zijn appartement gratis ter beschikking stelt. Wat aan huur in rekening is gebracht (€ 900,00 aan kale huur en € 135,00 aan, om het zo maar te noemen, servicekosten) komt de kantonrechter voor een appartement op die plek in Rotterdam ook niet onredelijk voor. De huur is tot en met juni 2016 iedere maand betaald en het hele bestuur van de Stichting wist daarvan. Ook al zou daarom, zoals de Stichting stelt, de besluitvorming rond het voortzetten/aangaan van de huurovereenkomst niet helemaal volgens de regels zijn verlopen, dan betekent dit niet dat er in het geheel geen sprake is geweest van een huurovereenkomst. Dat [eiser] zelf ‘slechts’ € 71.470,00 heeft betaald voor het appartement, zegt niets over wat hij aan huur mag vragen.
4.4
[eiser] verklaarde tijdens de mondelinge behandeling van de zaak zich bewust te zijn geweest van het mogelijke tegenstrijdige belang tussen de persoon [eiser] en de bestuurder [eiser] bij het aangaan van de huurovereenkomst. In het belang van de voortgang van het project is volgens hem echter deze keuze gemaakt. Dit kan en de keuze is op zich te verdedigen. Om een combinatie van twee redenen echter, die te maken hebben met de werkwijze die van [eiser] als redelijk handelend bestuurder verwacht mag worden, kan echter niet tot het oordeel gekomen worden dat er ook ná 1 juli 2016 nog sprake was van een huurovereenkomst, namelijk (1) het feit dat de huurovereenkomst niet op papier staat en (2) het feit dat er in het kader van de bestuursoverdracht in juni 2016, op een door [eiser] te nemen initiatief, geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over hoe na de overdracht om te gaan met de huur door de Stichting van het privé-appartement van [eiser] . De Stichting wist niet en kon niet weten welke afspraken er bestonden. [eiser] had haar daar in duidelijke, schriftelijke taal van op de hoogte moeten brengen. Dat heeft hij niet gedaan. Het blijkt althans niet uit de overgelegde stukken. De Stichting is daarom na 1 juli 2016 niet gebonden aan een daarvoor door [eiser] aangegane huurovereenkomst. De redelijkheid en billijkheid verzet zich hiertegen. Het kan zijn dat er na 1 juli 2016 nog gebruik is gemaakt van het appartement van [eiser] , bijvoorbeeld door [naam] , maar dit is dan een privékwestie van [eiser] waar de Stichting buiten staat.
4.5
Het voorgaande betekent (1) dat de door de Stichting gevorderde verklaring voor recht dat er nooit een huurovereenkomst bestaan heeft niet toewijsbaar is, (2) dat aan de ene kant de vordering van de Stichting tot veroordeling van [eiser] tot terugbetaling van de tot en met juni 2016 betaalde huur van in totaal € 44.160,00 niet toewijsbaar is maar dat (3) aan de andere kant de vordering van [eiser] tot veroordeling van de Stichting tot betaling van
€ 19.665,00 (of zoals subsidiair gevorderd € 13.455,00) aan huur ná 1 juli 2016 óók niet toewijsbaar is.
4.6
De Stichting stelt dat [eiser] € 11.361,17 teveel aan kilometervergoeding ontvangen heeft en zij vordert veroordeling van [eiser] tot terugbetaling hiervan. Deze vordering is niet toewijsbaar. Het enkele feit immers dat een kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer fiscaal het maximaal toegestane is, welbeschouwd het enige waarmee de Stichting deze vordering onderbouwt, betekent immers niet dat een hogere kilometervergoeding verboden is.
4.7
De vordering van de Stichting tot veroordeling van [eiser] tot terugbetaling van een bedrag van € 5.760,00 aan representatiekosten is ook niet toewijsbaar. [eiser] geeft een plausibele verklaring voor het maken van deze kosten en die verklaring komt er kort gezegd op neer dat er kosten zijn gemaakt (uit eten, Nederland laten zien) om gasten uit Brazilië te ontvangen en om nieuwe donateurs te werven. Het bedrag dat [eiser] hier in vijf jaar aan besteed heeft (€ 11.520,00 waarvan de Stichting de helft terugvordert) komt de kantonrechter niet buitensporig hoog voor.
4.8
De Stichting voert nog aan dat [eiser] zichzelf in strijd met het uitkeringsverbod van artikel 2:285 BW een kilometervergoeding en een representatiekostenvergoeding heeft toegekend. De kantonrechter deelt dit standpunt echter niet. Onder een uitkering als bedoeld in het genoemde artikel moet immers worden verstaan ‘een prestatie waar geen of een (met opzet) ongelijkwaardige tegenprestatie tegenover staat’. Daarvan is geen sprake. Er mag vanuit gegaan worden dat [eiser] de gedeclareerde kilometers daadwerkelijk gereden heeft en dat de representatiekosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
4.9
De conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen in conventie en in reconventie niet toewijsbaar zijn. De kantonrechter ziet hierin aanleiding te bepalen dat ieder van de partijen de eigen kosten van deze procedure draagt. Omdat niets wordt toegewezen, heeft het geen zin het vonnis ‘uitvoerbaar bij voorraad’ te verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen van [eiser] en de Stichting af;
bepaalt dat ieder van de partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686