4.1.3.Standpunt verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van feit 1. De medeverdachte handelde in een opwelling en besloot, gelet op hetgeen hij heeft verklaard, pas in de slijterij te schieten in reactie op wat [naam slachtoffer] daar deed. Er is dus geen sprake van een moord, maar van een doodslag. Die doodslag is gepleegd door de medeverdachte alleen en niet door de medeverdachte en de verdachte gezamenlijk. De verdachte heeft het wapen niet aan de medeverdachte gegeven, maar de medeverdachte heeft het wapen van hem afgepakt. Zelfs als zou de verdachte het wapen hebben gegeven, dan levert dit nog geen wezenlijke bijdrage aan de dood van [naam slachtoffer] op. Evenmin levert dit medeplichtigheid van de verdachte op. De verdachte beoogde niet, en hoefde er ook geen rekening mee te houden, dat de medeverdachte zou schieten op [naam slachtoffer] . Uit de door de verdachte afgelegde verklaringen volgt niet dat hij de bedoeling had dat [naam slachtoffer] zou komen te overlijden en het blijkt verder ook nergens uit. De confrontatie met [naam slachtoffer] was tot een einde gekomen, nadat aan [naam slachtoffer] duidelijk was gemaakt dat hij moest stoppen met het bedreigen van de medeverdachte. Op de camerabeelden is ook te zien dat de verdachte daarna wegliep. Bij de daarop volgende gebeurtenissen, heeft hij geen enkele betrokkenheid gehad. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte alleen wat spullen opgeraapt heeft van de grond die de medeverdachte had laten vallen, dat hij de medeverdachte volgde tot de ingang van de slijterij en dat hij zich dan distantieert van de gebeurtenissen door weg te lopen. De verdachte wist ook niet dat het wapen van de medeverdachte een werkend vuurwapen betrof en kon daarom niet weten dat het vuurwapen geschikt was om geweld tegen [naam slachtoffer] mee te plegen.
4.1.4.Beoordeling
Moord of doodslag?
De rechtbank zal eerst beoordelen of er sprake is van een moord dan wel een doodslag op [naam slachtoffer] door de medeverdachte. Zowel bij moord als doodslag gaat het om het opzettelijk doden van [naam slachtoffer] . Het verschil is dat het bij moord om ‘voorbedachte rade’ gaat. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of al genomen besluit is weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar evenzeer moet gewicht worden toegekend aan bestaande contra-indicaties voor het bestaan van voorbedachte raad. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het derhalve bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting, waaronder de ter zitting getoonde en van goede kwaliteit zijnde camerabeelden, heeft de rechtbank het volgende vastgesteld.
Op 2 juni 2018 was de medeverdachte ’s middags in een café aan de Beijerlandselaan. De medeverdachte had die dag een geladen vuurwapen bij zich dat hij had verborgen in zijn broeksband. In het café waren ook de broer van de medeverdachte, [naam] , en de verdachte aanwezig. Op enig moment was ook [naam slachtoffer] kort in het café aanwezig. Tussen de medeverdachte en [naam slachtoffer] bestond al enige tijd een voor de rechtbank onduidelijk gebleven conflict. Dat er (ook) een conflict tussen de verdachte en [naam slachtoffer] zou bestaan, is de rechtbank niet van gebleken.
Omstreeks 17.40 uur heeft [naam slachtoffer] het café verlaten. [naam] , en even later ook de verdachte en diens medeverdachte, zijn achter [naam slachtoffer] aangelopen. Voor Slijterij 010 hebben [naam] en [naam slachtoffer] enkele woorden gewisseld. Op enig moment heeft de medeverdachte zijn vuurwapen op diens verzoek aan de verdachte gegeven, die – zo is te zien op de camerabeelden – met het wapen direct een beweging maakt welke beweging door de rechtbank wordt waargenomen als het doorladen van het wapen. De verdediging heeft in dit verband nog aangevoerd dat niet nader is onderzocht of dit wapen wel aan de bovenzijde wordt doorgeladen. Gelet echter op het type wapen, een Walther PPK, had het op de weg van de verdediging gelegen om dit standpunt nader te onderbouwen hetgeen zij heeft nagelaten, zodat aan dit verweer voorbijgegaan wordt.
Onder bedreiging van dit doorgeladen vuurwapen, dat door de verdachte werd vastgehouden, heeft de medeverdachte [naam slachtoffer] gefouilleerd. Beide verdachten deelden hierbij nog een aantal klappen uit aan [naam slachtoffer] . Na deze fouillering is [naam slachtoffer] de slijterij in gerend. De verdachte is daarna - met nog steeds het vuurwapen in de hand - begonnen met weglopen, zijn medeverdachte kwam achter hem aan en nam vervolgens het wapen over. De medeverdachte is [naam slachtoffer] daarna achterna gerend de slijterij in en heeft zijn wapen van dichtbij leeggeschoten op [naam slachtoffer] . [naam slachtoffer] is meerdere keren in zijn bovenlichaam geraakt en overleed ter plaatse.
De rechtbank kan onder deze omstandigheden niet vaststellen dat de medeverdachte het wapen op 2 juni 2018 heeft meegenomen vanwege een vooropgezet plan om [naam slachtoffer] te doden en/of dat dit het plan was toen het café werd verlaten. Het dossier biedt daar onvoldoende aanknopingspunten voor, zodat wordt uitgegaan van een toevallige ontmoeting in het café tussen de verdachte, de medeverdachte en [naam slachtoffer] , gevolgd door een (wel opgezochte) confrontatie bij de slijterij, een confrontatie die vervolgens op een vreselijke wijze geëscaleerd is. Het feit dat de verdachte in eerste instantie al wegliep na de fouillering en mishandeling van [naam slachtoffer] , is een contra-indicatie voor een vooropgezet plan, gericht op de dood van [naam slachtoffer] .
De rechtbank is net als de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat, gelet op de camerabeelden, de momenten waarop de medeverdachte zich had kunnen beraden dusdanig kort zijn geweest dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van kalm beraad en rustig overleg. Daarom kan niet worden bewezen dat de medeverdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De doodslag kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Medeplegen of medeplichtigheid aan doodslag?
De volgende vraag is of de verdachte medepleger of medeplichtige is aan het doodschieten van [naam slachtoffer] . Daarvoor is allereerst van belang of de verdachte het vuurwapen heeft overgegeven aan de medeverdachte voordat deze [naam slachtoffer] ermee doodschoot, of dat - zoals de verdachte stelt - het wapen door de medeverdachte van hem is afgepakt. De rechtbank heeft de beelden bekeken en is van oordeel dat daarop te zien is dat de verdachte het wapen heeft overgegeven aan de medeverdachte en dat uitgesloten kan worden dat het om afpakken gaat. Op de beelden is immers te zien dat de verdachte omkijkt in de richting van de medeverdachte en zich daarbij deels omdraait, zijn rechterarm - en daarmee het wapen - uitstrekt naar achteren en dat de medeverdachte dan het wapen in een vloeiende beweging overneemt. Dit maakt dat de rechtbank hierin niet ziet dat de medeverdachte het wapen (onverhoeds) afpakt, terwijl de rechtbank in de recht naar achter uitgestrekte arm ook geen zwaaiende beweging naar de medeverdachte waarneemt van de strekking ‘kom, we gaan’, zoals de verdachte heeft verklaard.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat dit overgeven van het wapen zich kwalificeert als het medeplegen van de doodslag. De verdachte en de medeverdachte zochten, na het vertrek uit het café, samen de confrontatie op met [naam slachtoffer] . Zij zijn achter hem aangelopen om, zoals zij zeggen, hem aan te spreken op zijn bedreigingen van de medeverdachte. De verdachte heeft de medeverdachte bij de slijterij vervolgens actief gevraagd om het vuurwapen. Volgens zijn verklaring zou de verdachte dit hebben gedaan, omdat hij niet wilde dat de medeverdachte er domme dingen mee zou doen. Het daarop volgende handelen van de verdachte valt, afgezet tegen deze verklaring, daarmee niet te rijmen. Immers, nadat de medeverdachte het wapen had overhandigd, heeft de verdachte het wapen doorgeladen en vervolgens gebruikt om [naam slachtoffer] ermee te bedreigen. Ook heeft hij [naam slachtoffer] een klap in het gezicht gegeven met het wapen. Hierna lijkt de verdachte weliswaar weg te lopen, maar toen heeft hij het wapen aan de medeverdachte teruggegeven. De verdachte heeft vervolgens nog wat spullen opgeraapt die de medeverdachte in alle haast heeft laten vallen en is daarna bij de ingang van de slijterij nog gaan kijken wat er gebeurde. Pas daarna is de verdachte weggelopen.
Door zijn handelen heeft de verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan de gebeurtenissen in de slijterij. Door een doorgeladen wapen mee te geven aan de medeverdachte over wie hij zelf heeft verklaard dat hij bang was dat hij domme dingen zou gaan doen, een medeverdachte die op dat moment boos was op [naam slachtoffer] en in een situatie waarin overduidelijk sprake was van een conflict, ontstond de reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat de medeverdachte het vuurwapen zou gebruiken. Hiermee is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [naam slachtoffer] . Het verweer dat de handelingen in de slijterij als een afzonderlijke situatie gezien moeten worden, los van de voorgaande gebeurtenissen op straat en dat het conflict beëindigd was toen de verdachte wegliep, slaagt niet. Dat is een artificieel onderscheid tussen handelingen die elkaar razendsnel hebben opgevolgd.
Het verweer dat de verdachte niet wist dat het wapen geladen was, slaagt niet, nu er geen enkele aanleiding is gebleken waarom hij zou kunnen denken dat het ongeladen was.
4.1.6.Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van getuigen. Dat verzoek gold voor het geval de rechtbank – kort gezegd – zou oordelen dat een conflict tussen de verdachte en [naam slachtoffer] (en niet een conflict tussen de medeverdachte en [naam slachtoffer] ) de oorzaak was van het treffen met [naam slachtoffer] . Aan deze voorwaarde is niet voldaan, dus aan een beoordeling van dit verzoek wordt niet toegekomen.
De verdediging heeft verder gevraagd om het inschakelen van een deskundige over de wijze waarop het vuurwapen in de handen van de medeverdachte is gekomen. Op grond van het voorgaande is de noodzakelijkheid van een dergelijk onderzoek onvoldoende gebleken. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af.