In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen ABN AMRO Bank N.V. en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De Bank vorderde een bedrag van € 25.000,- op basis van een kredietovereenkomst die was gesloten met [naam bedrijf], waarvoor [gedaagde 1] als borg had getekend. De Bank stelde dat de verjaring van de vordering was gestuit door sommaties die naar het oude adres van [gedaagde 1] waren verzonden. [gedaagde 1] voerde aan dat de vordering was verjaard, omdat de sommaties hem niet hadden bereikt en de verjaringstermijn was verstreken.
De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde 1] niet verplicht was om een adreswijziging door te geven aan de Bank, en dat de sommaties niet hadden geleid tot een stuiting van de verjaring. De rechter stelde vast dat de kredietovereenkomsten geen verplichting voor [gedaagde 1] als borg bevatten om een adreswijziging door te geven. Bovendien was de verjaringstermijn al verstreken op het moment dat de sommaties werden verzonden, waardoor de vordering van de Bank tegen [gedaagde 1] werd afgewezen. De Bank werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 1].
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor kredietverstrekkers om zorgvuldigheid te betrachten bij het verzenden van sommaties en het belang van duidelijke communicatie over verplichtingen in borgstellingen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de proceskosten onmiddellijk moeten worden betaald, ongeacht een eventuele hoger beroep.