In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 maart 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige [naam kind], geboren op [geboortedatum kind] 2008. De vrouw, de moeder van [naam kind], heeft verzocht om de bij beschikking van 8 april 2016 vastgestelde omgangsregeling met de man, de vader van [naam kind], stop te zetten. De rechtbank heeft de procedure op 25 januari 2019 behandeld, waarbij de vrouw niet is verschenen, maar de man en zijn advocaat wel. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West waren ook aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man beiden de Nederlandse nationaliteit hebben en dat zij een affectieve relatie hebben gehad. De rechtbank heeft overwogen dat het in het belang van [naam kind] is dat het contact tussen de man en [naam kind] zo snel mogelijk wordt hersteld. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om de man tijdelijk te verbieden contact te hebben met [naam kind] afgewezen, en heeft bepaald dat het aan de jeugdbeschermer is om te werken aan contactherstel. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.