In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 14 maart 2019, is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] aan de orde. De rechtbank heeft eerder op 22 mei 2018 een tussenbeschikking gegeven en heeft kennisgenomen van verschillende rapporten en brieven van de raad voor de kinderbescherming. De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Dordrecht. De man heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] bij hem te bepalen, maar de vrouw heeft hier gemotiveerd verweer tegen gevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van de kinderen is, en heeft het verzoek van de man afgewezen.
Daarnaast is er een verzoek van de man tot wijziging van de zorgregeling aan de orde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gewijzigde omstandigheden zijn sinds de eerdere beschikking van 8 juli 2016. De man en de vrouw hebben ingestemd met het idee om in onderling overleg, met de gezinsvoogd, een zorgregeling te treffen. De rechtbank heeft besloten dat partijen in onderling overleg met de gezinsvoogd en eventueel met de heer Bouman van CGB Drechtsteden zullen bepalen wanneer de minderjarigen bij welke ouder verblijven. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.