ECLI:NL:RBROT:2019:7742

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
C/10/544830 / FA RK 18-1204
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellen zorgregeling tijdens lopende ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 14 maart 2019, is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] aan de orde. De rechtbank heeft eerder op 22 mei 2018 een tussenbeschikking gegeven en heeft kennisgenomen van verschillende rapporten en brieven van de raad voor de kinderbescherming. De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Dordrecht. De man heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] bij hem te bepalen, maar de vrouw heeft hier gemotiveerd verweer tegen gevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van de kinderen is, en heeft het verzoek van de man afgewezen.

Daarnaast is er een verzoek van de man tot wijziging van de zorgregeling aan de orde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gewijzigde omstandigheden zijn sinds de eerdere beschikking van 8 juli 2016. De man en de vrouw hebben ingestemd met het idee om in onderling overleg, met de gezinsvoogd, een zorgregeling te treffen. De rechtbank heeft besloten dat partijen in onderling overleg met de gezinsvoogd en eventueel met de heer Bouman van CGB Drechtsteden zullen bepalen wanneer de minderjarigen bij welke ouder verblijven. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/544830 / FA RK 18-1204
Beschikking van 14 maart 2019 betreffende de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] , [adres man] ,
advocaat mr. K. Scheuller te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] , [adres vrouw] ,
zonder advocaat.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft in deze zaak op 22 mei 2018 een (tussen)beschikking gegeven, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank kennisgenomen van:
  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad) van 11 januari 2019;
  • de brief met bijlage van de raad van 18 januari 2019;
  • het F-formulier met bijlage van de zijde van de man van 22 januari 2019.
1.3.
De minderjarige [naam minderjarige 1] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt.
1.4.
De voortgezette behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 14 februari 2019. De zaak is gelijktijdig behandeld met de behandeling van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen met zaak-/rekestnummer C/10/565953 / JE RK 19-159.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw, met mr. A. Harent die de vrouw in de zaak met zaak-/rekestnummer C/10/565953 / JE RK 19-159 bijstaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] ;
  • de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Dordrecht (hierna: GI), ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 2] .

2.Nader vaststaand feit

2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 maart 2019 zijn de minderjarigen [naam minderjarige 1] (hierna: [naam minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2005 te [geboorteplaats minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] (hierna: [naam minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2008 te [geboorteplaats minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] (hierna: [naam minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2012 te [geboorteplaats minderjarige 3] voor de duur van twaalf maanden, tot 14 februari 2020, onder toezicht gesteld van de GI.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank heeft bij beschikking van 22 mei 2018 de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de verdeling van de regeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) aangehouden in afwachting van het raadsonderzoek.
3.2.
Hoofdverblijfplaats
3.2.1.
Er moet nog worden beslist op het verzoek van de man te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] bij hem zal zijn.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en bepleit afwijzing van het verzoek.
3.2.3.
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing dienen alle omstandigheden van het geval in acht te worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
3.2.4.
In het gesprek met de raadsmedewerker en ter zitting erkent de man dat de omstandigheden sinds het indienen van het verzoekschrift zijn veranderd. Omdat de man de ontwikkeling van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] wil afwachten, wil de man zijn verzoeken aanhouden in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling. De vrouw bepleit voor een beslissing, zodat er rust en duidelijkheid komt.
3.2.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. Binnen de ondertoezichtstelling zal voor alle drie de minderjarigen hulpverlening worden opgestart. Juist in deze periode, waarin veel van de minderjarigen zal worden gevraagd, is het van belang dat er een beslissing wordt genomen op het verzoek van de man tot het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] . Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat rust en duidelijkheid ten aanzien van de hoofdverblijfplaats voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] belangrijk is, zodat zij zich volledig kunnen richten op het hulpverleningstraject. De raad adviseert om de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] niet te wijzigen, omdat zij baat hebben bij duidelijkheid en continuïteit. De rechtbank volgt dit standpunt. Vast staat dat de omstandigheden sinds het indienen van het verzoek zijn gewijzigd, omdat de man inmiddels werk heeft, er een tijd weinig contact is geweest tussen de man en [naam minderjarige 2] en is gebleken dat [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] het reizen met de schoolbus niet erg vinden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] in hun belang is. De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen.
3.3.
Zorgregeling
3.3.1.
Ook moet nog worden beslist op het verzoek van de man tot vaststelling – naar de rechtbank begrijpt – wijziging van de bij beschikking van 8 juli 2016 vastgestelde zorgregeling in die zin, dat:
  • [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school bij de vrouw verblijven;
  • [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] de helft van de vakanties en feestdagen bij de vrouw verblijven.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen krachtens artikel 1:253a juncto artikel 1:377e BW een beslissing inzake een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de vaststelling van de zorgregeling bij beschikking van 8 juli 2016. De man is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
3.3.5.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het contact tussen de man en [naam minderjarige 2] inmiddels weer is hersteld en dat ook tussen de vrouw en [naam minderjarige 1] contact plaatsvindt. Eveneens is gebleken dat partijen bij de heer Bouman van CGB Drechtsteden gesprekken hebben over een zorgregeling en dat dit loopt. Omdat er sprake is van allerlei veranderingen wil de vrouw dat partijen in onderling overleg, in samenspraak met de gezinsvoogd en eventueel met de heer Bouman, een zorgregeling kunnen afspreken. De man stemt daarmee in. Ook de GI en de raad geven ter zitting aan zich hierin te kunnen vinden, omdat de situatie tussen partijen, en daarmee ook de zorgregeling, in beweging is. Met de raad vindt de rechtbank het belangrijk dat partijen een zorgregeling overeenkomen waar zij beiden achter staan. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, beslissen zoals partijen zijn overeengekomen. De rechtbank merkt nog op dat het voorgaande ook geldt voor de verdeling van de vakanties en feestdagen.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het verzoek van de man tot het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] ;
4.2.
wijzigt de bij beschikking van deze rechtbank van 8 juli 2016 vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in die zin dat die regeling nu wordt vastgesteld als volgt:
- partijen zullen in onderling overleg met de gezinsvoogd en eventueel met de heer Bouman van CGB Drechtsteden bepalen wanneer de minderjarigen bij welke ouder verblijven;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.W. Schalk op 14 maart 2019.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.