Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
30 juli 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster 2]en
[verzoekster 3], alle gevestigd te [plaatsnaam],
Rechtbank Rotterdam
Op 30 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en een aantal verzoeksters. DNB had op 9 juli 2019 een aanwijzing gegeven aan de verzoeksters en een curator benoemd. De verzoeksters maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, met als doel de schorsing van het benoemingsbesluit en het kostenbesluit. De voorzieningenrechter heeft op 30 juli 2019 mondeling uitspraak gedaan en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat de verzoeksters geen spoedeisend belang hadden bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter stelde vast dat de financiële gevolgen van de benoeming van de curator op zichzelf geen reden zijn om een voorlopige voorziening te treffen. Ook de vrees dat de benoeming van de curator bekend zou worden bij het publiek, werd niet als spoedeisend belang aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelde dat DNB het bestuur van de verzoeksters had toegestaan om bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring van de curator te verrichten, waardoor de benoeming van de curator in beginsel niet langer gevolgen had voor de bedrijfsvoering van de verzoeksters. De voorzieningenrechter bepaalde dat DNB het door de verzoeksters betaalde griffierecht van € 345,- moest vergoeden en veroordeelde DNB in de proceskosten van de verzoeksters tot een bedrag van € 1.024,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.