ECLI:NL:RBROT:2019:8165

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
ROT 19/3437
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake aanwijzing en benoeming curator door De Nederlandsche Bank

Op 30 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en een aantal verzoeksters. DNB had op 9 juli 2019 een aanwijzing gegeven aan de verzoeksters en een curator benoemd. De verzoeksters maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, met als doel de schorsing van het benoemingsbesluit en het kostenbesluit. De voorzieningenrechter heeft op 30 juli 2019 mondeling uitspraak gedaan en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat de verzoeksters geen spoedeisend belang hadden bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter stelde vast dat de financiële gevolgen van de benoeming van de curator op zichzelf geen reden zijn om een voorlopige voorziening te treffen. Ook de vrees dat de benoeming van de curator bekend zou worden bij het publiek, werd niet als spoedeisend belang aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelde dat DNB het bestuur van de verzoeksters had toegestaan om bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring van de curator te verrichten, waardoor de benoeming van de curator in beginsel niet langer gevolgen had voor de bedrijfsvoering van de verzoeksters. De voorzieningenrechter bepaalde dat DNB het door de verzoeksters betaalde griffierecht van € 345,- moest vergoeden en veroordeelde DNB in de proceskosten van de verzoeksters tot een bedrag van € 1.024,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3437

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

30 juli 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Verzoekster 1],
[verzoekster 2]en
[verzoekster 3], alle gevestigd te [plaatsnaam],
verzoeksters ([gezamenlijke naam]),
gemachtigden: mr. F.M.A. ’t Hart en mr. L. Stortelder,
en

De Nederlandsche Bank N.V., verweerster (DNB),

gemachtigden: mr. A. J. Boorsma en mr. C.A. Geleijnse.
Namen [verzoekster] is verschenen mr. F.M.A. ’t Hart, vergezeld door zijn kantoorgenote D. Cervera Garcia en [naam] en [naam], beiden bestuurder van [verzoekster]. Namens DNB is verschenen mr. C.A. Geleijnse, vergezeld door zijn kantoorgenoot mr. A. Muhammad en M.L.E. Mulleneers en A.I. Gospodinov, beiden werkzaam bij DNB.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 30 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat DNB aan [verzoekster] het door hen betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt;
- veroordeelt DNB in de proceskosten van [verzoekster] tot een bedrag van € 1.024,-.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft DNB [verzoekster] een aanwijzing gegeven tot het volgen van een bepaalde gedragslijn (het aanwijzingsbesluit), ten aanzien van het bestuur van [verzoekster] een curator benoemd (het benoemingsbesluit) en [verzoekster] meegedeeld dat zij de kosten in verband met deze benoeming bij [verzoekster] in rekening zal brengen (het kostenbesluit).
[verzoekster] heeft tegen het bestreden besluit op 10 juli 2019 bezwaar gemaakt. Voorts heeft zij op dezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het benoemingsbesluit en het kostenbesluit.
Bij besluit van 17 juli 2019 (het aanvullend besluit) heeft DNB [verzoekster] meegedeeld dat haar bestuur wordt toegestaan bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring van de curator te verrichten. Daarbij heeft DNB opgemerkt dat zij het bezwaar van [verzoekster] tegen het bestreden besluit acht mede te zijn gericht tegen het aanvullend besluit.
Bij brief van 19 juli 2019 heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht ook het aanvullend besluit te schorsen.
Bij besluit van 25 juli 2019 (het wijzigingsbesluit) heeft DNB het aanvullend besluit gewijzigd in die zin dat het het bestuur van [verzoekster], met uitzondering van rechtshandelingen die verband houden met de opvolging van de aanwijzing, wordt toegestaan alle rechtshandelingen zonder goedkeuring van de curator te verrichten.
Daarbij heeft DNB opgemerkt dat zij het bezwaar van [verzoekster] tegen het bestreden besluit acht mede te zijn gericht tegen het wijzigingsbesluit.

Overwegingen

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [verzoekster] geen spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Dat de kosten in verband met de benoeming van de curator in rekening zullen worden gebracht bij [verzoekster] is financieel van aard. Een financieel belang vormt volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
Een dergelijke reden kan evenmin worden gevonden in het te boven komen van de in [jaartal] door [verzoekster] ondervonden problemen.
Dat het plan van aanpak van [verzoekster] door de benoeming van de curator wellicht anders wordt uitgevoerd levert evenmin spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening op. Dit plan van aanpak is immers ten materiële gericht op het opvolgen van de door DNB gegeven aanwijzing, ofwel op de revisie van de cliëntendossiers en het transactieonderzoek.
Ook de vrees van [verzoekster] dat de benoeming van de curator bekend zal worden bij het publiek levert een dergelijk spoedeisend belang niet op. DNB heeft meermaals te kennen gegeven geen ruchtbaarheid te geven aan de benoeming van de curator. Voor zover [verzoekster] deze benoeming moet melden bij de keurmerkorganisatie en de bank mag worden verwacht dat met deze informatie prudent zal worden omgegaan door de keurmerkorganisatie en de bank. Voor zover het personeel door de aanwezigheid van de curator op de werkvloer bekend zal raken met de benoeming, ligt het op de weg van [verzoekster] haar personeel dusdanig te instrueren dat voorkomen wordt dat de benoeming van de curator via haar personeel bekend raakt bij het publiek.
Aangezien DNB het bestuur van [verzoekster] bij haar besluit van 25 juli 2019 heeft toegestaan dat zij, met uitzondering van rechtshandelingen die verband houden met de opvolging van de aanwijzing, alle rechtshandelingen zonder goedkeuring van de curator kan verrichten, heeft de benoeming van de curator in beginsel niet langer gevolgen voor de bedrijfsvoering van [verzoekster] en kan in dit verband dan ook niet langer worden aangenomen dat er sprake is van spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Dat op voorhand geen uitputtende lijst bekend is van rechtshandelingen die verband houden met de opvolging van de aanwijzing, laat onverlet dat het slechts over rechtshandelingen kan gaan die betrekking hebben op de opvolging van de aanwijzing en niet over rechtshandelingen die de bedrijfsvoering daarnaast betreffen.
Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
Omdat het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend voorafgaand aan het besluit van 25 juli 2019 en op dat moment nog wel aanleiding bestond om spoedeisend belang aan te nemen, bepaalt de voorzieningenrechter dat DNB aan [verzoekster] het door haar betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt de voorzieningenrechter DNB in de door [verzoekster] gemaakte proceskosten.
Deze uitspraak is op 30 juli 2019 in het openbaar gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.F.J. van Beek, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.