ECLI:NL:RBROT:2019:8202

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
7865592
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een trambestuurder wegens gebruik van mobiele telefoon tijdens dienst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een trambestuurder, aangeduid als [verzoekster], en de Rotterdamse Elektrische Tram N.V. (RET). De zaak betreft een ontslag op staande voet dat aan [verzoekster] is gegeven op 2 mei 2019, na een incident op 18 april 2019 waarbij zij met een mobiele telefoon in de hand de tram opschakelde. RET stelde dat dit gedrag in strijd was met het cabinebeleid en een dringende reden voor ontslag opleverde. [verzoekster] betwistte dit en verzocht om vernietiging van het ontslag.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet onverwijld was gegeven, aangezien RET al op 18 april 2019 op de hoogte was van de feiten en het ontslag pas twee weken later volgde. Dit gebrek aan onverwijldheid leidde tot de conclusie dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De rechter vernietigde het ontslag en oordeelde dat [verzoekster] recht had op doorbetaling van haar loon en dat RET haar binnen 48 uur weer aan het werk moest stellen. Tevens werd RET veroordeeld tot het verstrekken van salarisspecificaties en het betalen van proceskosten.

Het verzoek van RET tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd afgewezen, omdat de kantonrechter geen ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie kon vaststellen. De rechter concludeerde dat RET inconsistent was in haar handhaving van het cabinebeleid, wat bijdroeg aan de beslissing om het ontslag te vernietigen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7865592 / VZ VERZ 19-13885
uitspraak: 9 september 2019
beschikking ex artikel 7:681 Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
tevens verweerster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M.A.M. Reckers en mr. drs. J-W van Geen te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
Rotterdamse Elektrische Tram N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. A.M. Smits te Rotterdam.
Partijen worden hierna [verzoekster] en RET genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift, tevens houdende vordering ex artikel 7:673 BW, binnengekomen op 26 juni 2019, met producties;
  • het verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk tegenverzoek, binnengekomen op 6 augustus 2019, met producties;
  • de (fax)brief van 12 augustus 2019 zijdens [verzoekster] , met aanvullend producties;
  • de spreekaantekeningen aan de kant van [verzoekster] ;
  • de pleitnotitie aan de kant van RET.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2019.
[verzoekster] is ter zitting verschenen, vergezeld door mevr. [naam 1] (zus), mevr. [naam 2] (collega), dhr. [naam 3] en dhr. [naam 4] (vakbond VOR), bijgestaan door mr. M.A.M. Reckers en mr. M.L. Kruit. Namens RET is verschenen dhr. [naam 5] (manager Rail), bijgestaan door mr. A.M. Smits.
Beide partijen hebben hun standpunten ter zitting (nader) toegelicht aan de hand van de spreekaantekeningen respectievelijk een pleitnotitie. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

In de onderhavige procedure zal - voor zover van belang - worden uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
2.1
RET is een onderneming die openbaar stads- en streekbusvervoer verzorgt in het gebied groot Rotterdam. De RET vervoert passagiers per bus, tram en metro en per fast-ferry.
2.2
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum verzoekster] , is op 15 mei 2006 bij RET in dienst getreden. Zij was laatstelijk werkzaam in de functie van Wagenbestuurder bij de afdeling Tram.
2.3
Mevrouw [naam 6] is manager Tram. De afdelingen Tram en Metro vallen onder de manager Rail, de heer [naam 5] , die op zijn beurt valt onder de Directeur Exploitatie, de heer [naam 7] .
2.4
Op 27 april 2017 heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen een bus en een tram van RET. [verzoekster] bestuurde de tram en had tijdens de hersteltijd aan de halte Keizerswaard haar telefoon gepakt. Bij het wegrijden van de halte had [verzoekster] de telefoon nog in haar rechterhand. Bij brief van 1 mei 2017 is [verzoekster] aangesproken op dit gedrag en heeft RET aangekondigd dat:
“(…) Mocht u zich in de toekomst wederom op een dusdanige manier gedragen dat uw functioneren ter discussie staat, dan kan de RET overwegen om rechtsmaatregelen te treffen. (…)”
2.5
Op 20 november 2018 is aan [verzoekster] en haar collega’s een brief gestuurd door de Directeur Exploitatie met als onderwerp “Veiligheid, klantvriendelijkheid, klantgerichtheid en cabinebeleid” (hierna: het cabinebeleid). Ten aanzien van het gebruik van de mobiele telefoon is het volgende opgenomen in de brief:
“(…)

Tijdens het rijden is het ten strengste verboden om de (mobiele) telefoon (…) (al dan niet met “oortjes”) te gebruiken tijdens het rijden. Dit betekent dus dat er tijdens het rijden niet mee mag worden gebeld, ge-sms’t, geappt en dat het mobiele toestel ook op geen enkele andere wijze mag worden gebruikt. (…)

Tram- en metrobestuurders moeten eveneens hun GSM opbergen tijdens het rijden. Gebruik van tablet/smartphones/GSM is voor en alleen toegestaan om de dienst daarop af te lezen (dit uiteraardniet tijdens het rijden!).
(...) De RET ziet pro-actief toe op naleving van de hierboven omschreven regels. Wanneer overtreding van deze regels wordt geconstateerd worden direct formele stappen ondernomen. Dit kan verstrekkende gevolgen hebben en mogelijk -afhankelijk van de ernst van de overtreding- zelfs leiden tot beëindiging van het dienstverband, al dan niet met onmiddellijke ingang. (…) ”
2.6
Op 25 januari 2019 heeft RET aan [verzoekster] een smartphone Samsung A8 verstrekt (hierna: de diensttelefoon). De diensttelefoon is een standaard onderdeel van de persoonlijke uitrusting (PSU). In de brief waarbij de telefoon is verstrekt is opgenomen:
“Dit houdt in dat je ten tijde van je dienst telefonisch bereikbaar moet zijn met de diensttelefoon van de RET die je in ontvangst hebt genomen.”
2.7
Op 18 april 2019 is [verzoekster] rond 10:04 uur door twee sectiechefs gezien bij de halte Valkenoordseviaduct met de werktelefoon in haar hand, onderwijl de tram opschakelend. Bij e-mail van 10:30 uur van diezelfde dag is [verzoekster] door haar direct leidinggevende, de heer [naam 8] , gevraagd een verklaring te geven.
2.8
Eveneens op 18 april 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] en haar direct leidinggevende waarbij [verzoekster] het voorval heeft toegeven. Zij heeft toegelicht dat zij op de halte stilstond en haar diensttelefoon in handen had om alvast te bekijken op welk eindspoor binnengereden moest worden en dat tussen het wegrijden en het opbergen van haar diensttelefoon ongeveer 3 seconden heeft gezeten, dit omdat zij moeite had met de werktelefoon te openen en het rooster te vergroten.
2.9
Vervolgens heeft de RET aan [verzoekster] telefonisch medegedeeld (en vervolgens schriftelijk bevestigd), eveneens op 18 april 2019, dat na intern overleg (met de directeur exploitatie) is besloten dat zij per direct geschorst werd.
2.1
Op 21 april 2019 is [verzoekster] op een reeds geplande en goedgekeurde vakantie vertrokken.
2.11
RET heeft [verzoekster] bij brief van 23 april 2019 uitgenodigd voor een gesprek op 2 mei 2019.
2.12
Tijdens het gesprek van 2 mei 2019 heeft [verzoekster] aan haar direct leidinggevende, de manager Tram en de advocaat van RET de situatie (nogmaals) toegelicht. Zij heeft daarbij een verslag overhandigd dat door RET is gelezen. Vervolgens heeft RET [verzoekster] op staande voet ontslagen. De ontslagbrief van 2 mei 2019 luidt als volgt:
“In aansluiting op ons gesprek dat hedenochtend met u heeft plaatsgevonden op de remise Beverwaard, bevestig ik thans schriftelijk hetgeen u hedenochtend mondeling is medegedeeld. Uw arbeidsovereenkomst is heden opgezegd wegens een dringende reden (ontslag op staande voet) en uw schorsing (…) is per heden opgeheven.
Zoals hedenochtend medegedeeld is de reden voor dit onslag op staande voet - kort samengevat - dat u tijdens uw dienstrit op donderdag 18 april 2019, als beroepschauffeur/trambestuurder tijdens de uitvoering van uw dienst al rijdend (opschakelend) gebruik gemaakt heeft van uw mobiele telefoon ter hoogte van tramhalte Varkenoordseviaduct rijdend in de richting van de Stadionweg te Rotterdam. Dit is geconstateerd door twee dienstdoende leidinggevenden (sectiechefs Tram) ter plekke, te weten de heren [naam 9] en [naam 10] . Deze sectiechefs constateerden ieder dat u in de richting van uw mobiele telefoon keek die u - duidelijk zichtbaar - in uw hand vast had, terwijl u de tram met wagennummer 2044 liet rijden.
Omdat het de chefs hierop niet lukte om uw aandacht te krijgen, is via de Centrale Verkeersleiding (CVL) een bericht aan u gestuurd om u te attenderen op uw onacceptabele gedrag. U heeft ook bevestigd dat u deze melding heeft ontvangen. De RET heeft een (nader) onderzoek ingesteld na melding van deze waarnemingen/bevindingen.
U heeft vanmorgen desgevraagd verklaard dat u niet kan ontkennen dat u aldaar de telefoon in uw hand had en trachtte via ‘eye-herkenning’ toegang tot uw toestel te krijgen. U heeft tevens aangegeven niet te kunnen ontkennen dat u tijdens het opschakelen van de tram de telefoon nog in uw hand had.
De gebeurtenis van 18 april 2019 en uw aandeel hierin is voor de RET volstrekt onaanvaardbaar en onacceptabel en wordt aangemerkt als een ernstige vorm van plichtsverzuim. U heeft met uw handelen de regels - zoals laatstelijk bij schrijven d.d. 20 november 2018 (…) kenbaar gemaakt aan alle werknemers die een RET voertuig besturen - omtrent het (niet) gebruiken van mobiele telefoons en andere (digitale) communicatiemiddelen tijdens het rijden overtreden. U heeft zich daarbij niet geconcentreerd op het veilig bestuderen van de tram c.q. vervoeren van de reizigers en u heeft de veiligheid van reizigers en medeweggebruikers daarmee op het spel gezet. U Heeft door uw handelen ook het vertrouwen dat de RET in u heeft gesteld dermate geschonden dat van RET N.V. niet (langer) kan worden gevergd het dienstverband met u voort te zetten.
Zoals aangegeven zijn alle feiten en omstandigheden in uw situatie meegewogen. Het gegeven dat u op 27 april 2017 - als bestuurder van een tram - betrokken was bij een aanrijding met een bus van de RET waarbij u de tram opschakelde en met uw mobile telefoon in uw hand van de halte weg reed en vervolgens tegen een bus van de RET botste, weegt uiteraard (zwaar) mee. Nog geen twee jaar geleden zijn hierover met u diverse gesprekken gevoerd en heeft u een schriftelijke waarschuwing ontvangen in verband met dit gedrag.
Tijdens het gesprek dat heden met u is gevoerd heeft u bevestigd bekend te zijn met het zogenaamde cabinebeleid van de RET en derhalve is voor u duidelijk dat het gebruik van een tablet/smartphone/GSM alleen is toegestaan om de dienst op af te lezen en dat dit uiteraard niet tijdens het rijden mag! U bent derhalve ook bekend met het feit dat RET pro-actief toeziet op naleving van dit beleid dat, wanneer overtreding van deze regels wordt geconstateerd, direct formele stappen worden ondernomen en dat dit verstrekkende gevolgen kan hebben en tot beëindiging van het dienstverband kan leiden, al dan niet met onmiddellijke ingang.
Aangezien u aan de RET door overtreding van de (veiligheid)regels met betrekking tot het (niet) gebruiken van telefoons en andere digitale communicatiemiddelen in de cabine een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen, bent u schadeplichtig voor de door de RET geleden en/of te lijden schade als gevolg van uw doen en nalaten (handelen). De RET houdt u aansprakelijk voor door haar geleden schade als gevolg van de door u aan de RET gegeven dringende reden voor beëindiging van het dienstverband. (…)”
2.13
Bij brief van 8 mei 2019 heeft de voormalig gemachtigde van [verzoekster] geprotesteerd tegen het aan [verzoekster] verleende ontslag op staande voet en is aanspraak gemaakt op doorbetaling van het loon. In reactie hierop heeft de gemachtigde van RET aan de voormalig gemachtigde van [verzoekster] bij brief van 15 mei 2019 meegedeeld - kort gezegd - dat het ontslag onverkort wordt gehandhaafd.
2.14
Ook de persoonlijke brief van 18 mei 2019 van [verzoekster] gericht aan de Directeur Exploitatie “als mens en niet als directeur”, zoals [verzoekster] dat noemt, heeft RET er niet toe bewogen het ontslag op staande voet in te trekken.

3.Het geschil

het verzoek ex artikel 7:681 BW
3.1
[verzoekster] heeft - na wijziging van verzoek - verzocht:
primair
  • het op 2 mei 2019 gegeven ontslag op staande voet te vernietigen;
  • RET te veroordelen om [verzoekster] binnen 48 uur na betekening van deze beschikking te werk te stellen en haar toe te laten de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat RET in gebreke is of blijft;
  • RET te veroordelen te betalen het loon van € 2.779,00 bruto per maand vermeerderd met de vakantiebijslag en overige emolumenten, alsmede de wettelijke rente en verhoging van 50 % vanaf 2 mei 2019 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
  • RET te veroordelen om binnen één week na (betekening van) deze beschikking de salarisspecificaties te verstrekken vanaf mei 2019 tot en met augustus 2019, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag
subsidiair
indien er wordt geoordeeld dat sprake is van een dringende reden en het gegeven ontslag op staande voet in stand blijft RET te veroordelen
- een transitievergoeding van € 17.440,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente;
zowel primair als subsidiair
- RET te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2
Aan haar verzoek heeft [verzoekster] - kort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
De geconstateerde overtreding kwalificeert niet als een dringende reden. [verzoekster] heeft de verkeersveiligheid van de passagiers niet in gevaar gebracht door bij de halte Varkenoordseviaduct haar diensttelefoon te raadplegen. Haar kan ook niet worden verweten dat zij haar rooster tijdens haar dienst heeft geraadpleegd, omdat het rooster enkel digitaal wordt verstrekt. Als RET bovendien van mening was dat [verzoekster] de veiligheid van de reizigers en de medeweggebruikers heeft veronachtzaamd, dan had het op de weg van RET gelegen om meteen in te grijpen. Dat heeft zij niet gedaan en [verzoekster] heeft nog tot 11:34 uur doorgereden terwijl zij om 10:04 met de telefoon in haar hand is gezien.
3.2.2
Het klopt niet dat RET een strikt telefoonbeleid naleeft en handhaaft. Er is geen sprake van een zerotolerance-beleid, noch van een eenduidig beleid en er lijkt sprake van willekeur. Het is onduidelijk en onverklaarbaar waarom RET heeft besloten [verzoekster] op staande voet te ontslaan, terwijl andere werknemers voor hetzelfde handelen (zowel vóór als ná het moment dat [verzoekster] op staande voet is ontslagen) slechts een “tweede waarschuwing” of “allerlaatste waarschuwing” hebben ontvangen. Het geven van een (laatste) waarschuwing aan [verzoekster] zou zeker in het licht van het optreden van RET richting de overige werknemers, passender en logischer zijn geweest.
3.2.3
Voorts is het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven, zodat het ook om die reden geen stand kan houden. [verzoekster] heeft op de dag van het voorval, 18 april 2019, de gedraging al erkend. Op die datum waren bij RET en de betrokken leidinggevenden van [verzoekster] alle relevante feiten al bekend. De verstreken periode tussen de datum waarop het ontslag op staand voet is gegeven wordt niet gerechtvaardigd door de vakantie van [verzoekster] of het niet nader geduide onderzoek naar de feiten en omstandigheden. RET heeft niet met de nodige voortvarendheid gehandeld.
3.3
Het verweer van RET strekt tot afwijzing van het verzoek van [verzoekster] , met veroordeling van [verzoekster] in de proces- en nakosten. Daartoe heeft RET - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
3.3.1
Voor het handelen van [verzoekster] bestaat geen rechtvaardiging, haar houding en gedrag alsmede het gebrek aan zelfinzicht in combinatie met het feit dat [verzoekster] reeds eerder een formele waarschuwing heeft ontvangen voor hetzelfde (onacceptabele) gedrag, kan enkel betekenen dat van RET niet gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] nog langer te laten voortduren. Het eventueel volstaan met een minder zware sanctie, zoals wederom een schriftelijke waarschuwing is niet aan de orde. De strikte regels (van het cabinebeleid) zijn duidelijk en gelet op alle concrete omstandigheden maakt dat het handelen van [verzoekster] een dringende reden oplevert voor ontslag.
3.3.2
RET heeft alle informatie en feiten en omstandigheden mee laten wegen en na intern overleg is de beslissing vervolgens onverwijld en met benoeming van de redenen medegedeeld aan [verzoekster] .
het (voorwaardelijk) tegenverzoek
3.4
Voor zover het ontslag op staande voet geen stand houdt, wordt dadelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht
primairop de voet van artikel 7:671b lid 1 sub a BW jo. artikel 7:669 lid 3 onder e BW en
subsidiairop de voet van artikel 7:671b lid 1 sub a BW jo. artikel 7:669 lid 3 onder g BW, zonder toekenning van enige vergoeding, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.4.1
RET heeft, naast hetgeen zij tegen het verzoek van [verweerster] heeft aangevoerd, ter onderbouwing van haar ontbindingsverzoek - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
[verweerster] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door in strijd met de instructies vanuit RET en in strijd met het cabinebeleid de diensttelefoon tijdens het rijden te gebruiken. Door het ernstig verwijtbaar handelen door [verweerster] is de arbeidsrelatie bovendien ernstig en duurzaam verstoord geraakt. Van die verstoring kan RET geen verwijt worden gemaakt.
3.5
Het verweer van [verweerster] strekt primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot toekenning van een billijke vergoeding. [verweerster] heeft daartoe, naast haar stellingen in het verzoek - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Van verwijtbaar handelen door [verweerster] is geen sprake. Bovendien is er geen sprake van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Als deze al aanwezig is, dan is deze veroorzaakt door RET en dat zij er niets aan heeft gedaan om deze verstoorde arbeidsverhouding te herstellen. Bovendien rijdt [verweerster] alleen op de tram en heeft zij dus ook niet (steeds) te maken met de personen die bij deze procedure zijn betrokken.
Nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van RET bestaat er ook reden om bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst een billijke vergoeding toe te kennen.

4.De beoordeling

Het ontslag op staande voet
4.1
[verzoekster] heeft het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 sub a BW tijdig ingediend.
4.2
Kern van het geschil is de vraag of het op 2 mei 2019 aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet vernietigd dient te worden.
4.3
Vooropgesteld wordt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
Onverwijldheid
4.4
[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Zij stelt dat het feitencomplex op grond waarvan zij op 2 mei 2019 op staande voet is ontslagen, op 18 april 2019 al voor RET bekend was en dat er geen nieuwe informatie aan de beslissing van de RET heeft bijgedragen. Indien het feitencomplex daadwerkelijk een dringende reden opleverde, dan had RET haar al vóór of tijdens haar vakantie moeten ontslaan.
4.5
RET stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet wel onverwijld is gegeven. Zij stelt dat zij onderzoek heeft gedaan en [verzoekster] vervolgens op 2 mei 2019 in de gelegenheid heeft gesteld om haar visie op de gestelde dringende reden te geven en dat RET haar na afronding van het gesprek onverwijld en onder mededeling van de redenen op staande voet heeft ontslagen.
4.6
De kantonrechter overweegt als volgt. Op zichzelf is het juist dat een werkgever bij een ontslag op staande voet de nodige zorgvuldigheid jegens een werknemer dient te betrachten. Daarbij is het niet ongebruikelijk dat er een onderzoek wordt ingesteld als er sprake is van vermoedens die nader geconcretiseerd moeten worden of het horen van de werknemer.
In dit geval heeft [verzoekster] de verweten gedraging echter ogenblikkelijk erkend, zodat een onderzoek ten aanzien van het feitencomplex niet voor de hand lag. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van RET toegelicht dat het onderzoek in dit geval het lichten van het personeelsdossier van [verzoekster] betrof. Een paar uur na de geconstateerde gedraging is [verzoekster] binnengeroepen en heeft een gesprek plaatsgevonden met haar direct leidinggevende waarbij zij haar visie op de situatie heeft gegeven, de noodzaak om [verzoekster] vervolgens uit te nodigen voor (wederom) een persoonlijk gesprek ontgaat de kantonrechter dan ook. Dat geldt temeer nu geen nieuwe feiten ten opzichte van de situatie op 18 april 2019 aan het gegeven ontslag ten grondslag zijn gelegd.
4.7
Aangezien RET op 18 april 2019 al van het zich voordoen van de - in haar visie - dringende reden op de hoogte was, moet worden geoordeeld dat het ontslag op 2 mei 2019 - dus twee weken later - niet onverwijld is gegeven. Dat sprake was van het paasweekend en de aansluitende vakantie van [verzoekster] doet aan het voorgaande niet af. RET had het ontslag aan [verzoekster] ook tijdens haar vakantie kunnen verlenen, zoals hiervoor is overwogen was een nader persoonlijk gesprek met [verzoekster] immers niet nodig geweest.
Dringende reden
4.8
Nu is geoordeeld dat geen sprake is van een onverwijld gegeven ontslag, behoeft de vraag of sprake was van een dringende reden geen bespreking meer. Immers, zelfs indien sprake is van een dringende reden, kan dit nu de vereiste onverwijldheid ontbreekt, niet tot een andere conclusie leiden dan dat sprake is van een schadeplichtig ontslag.
Vernietiging ontslag
4.9
Het voorgaande leidt ertoe dat RET de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd. Het verzoek van [verzoekster] kan dan ook worden toegewezen en de opzegging zal worden vernietigd.
De loonvordering
4.1
Omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft [verzoekster] recht op loon. RET wordt niet gevolgd in haar stelling dat het loon moet worden gematigd. Niet gesteld of gebleken is dat [verzoekster] onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van het verzoekschrift, bovendien heeft zij dat gedaan binnen de daartoe geldende wettelijke termijnen. Aan de niet onderbouwde stelling van RET dat [verzoekster] zich feitelijk niet beschikbaar heeft gehouden voor werk wordt voorbijgegaan. Evenmin is gebleken dat [verzoekster] aan een redelijk verzoek tot hervatting van RET geen gehoor heeft gegeven.
4.11
Partijen lijken te verschillen van mening over het salaris. Uit de salarisspecificatie die door [verzoekster] zelf als productie 25 bij verzoekschrift is overgelegd volgt dat het maandsalaris op basis van 40 uur per week € 2.779,00 bedraagt en dat aan haar een bedrag van € 2.470,25 bruto per maand wordt betaald, aldus op basis van 32 uur per week. RET heeft ook gesteld dat sprake is van een arbeidsomvang van 32 uur per week en dat heeft [verzoekster] vervolgens niet meer weersproken zodat daar vanuit wordt gegaan. De vordering van [verzoekster] tot loonbetaling zal eveneens worden toegewezen tot een bedrag van € 2.470,25 per maand o.b.v. 32 uur per week, exclusief emolumenten.
4.12
RET gaat uit van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat zij het salaris over de periode 2 mei 2019 tot de datum van de uitspraak pas verschuldigd is per de datum van deze beschikking. De loonbetalingsverplichting wordt niet onderbroken en weer hervat per de datum van de beschikking waarin op het ontslag op staande voet wordt beslist. Met andere woorden: RET heeft het salaris over de periode 2 mei tot en met augustus 2019 niet tijdig betaald. De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente van artikel 6:119 BW worden dan ook toegewezen.
4.13
Het verzoek tot het verstrekken van een deugdelijke netto/bruto specificatie over de periode mei 2019 tot en met augustus 2019 is eveneens toewijsbaar. De dwangsom wordt toegewezen, met dien verstande dat deze wordt beperkt tot € 2.500,00.
4.14
Nu het primair verzochte wordt toegewezen wordt aan het subsidiair verzochte niet meer toegekomen.
Het ontbindingsverzoek
4.15
RET heeft bij wijze van tegenverzoek verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen (voorwaardelijk) te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW voor het geval die arbeidsovereenkomst (nog steeds) bestaat. Nu die situatie zich hier voordoet, wordt toegekomen aan de beoordeling van dit (ontbindings)verzoek. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
4.16
Vastgesteld kan worden dat geen sprake is van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of een vergelijkbaar opzegverbod.
4.17
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. RET heeft aan haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst primair de e-grond en subsidiair de g-grond ten grondslag gelegd.
e-grond: verwijtbaar handelen
4.18
Bij een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW moet de werkgever aannemelijk maken dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer en dat dit zodanig ernstig is dat van hem in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het gaat daarbij om daden of gedragingen van de werknemer waarbij sprake is van toerekenbare verwijtbaarheid. Dat wil zeggen dat de werknemer schuld heeft aan dat handelen of nalaten. Bij deze ontslaggrond is de mate van verwijtbaar handelen of nalaten bepalend voor de vraag of sprake is van een redelijke grond voor ontslag.
4.19
Aan het ontbindingsverzoek legt RET ten grondslag dat [verzoekster] (bij herhaling) onveilig rijgedrag heeft vertoond, meer in het bijzonder dat zij in strijd met de regels van het cabinebeleid tijdens het opschakelen van de tram de diensttelefoon in haar hand had. [verzoekster] betwist dat zij verwijtbaar heeft gehandeld.
4.2
De kantonrechter acht de gedraging van [verzoekster] wel degelijk verwijtbaar, aangezien het in strijd is met de regels van het cabinebeleid om een mobiele telefoon vast te hebben tijdens het rijden en [verzoekster] bovendien een beroepsbestuurder is die de verantwoording draagt over een tram met zich daarin bevindende passagiers. Daarbij maakt het niet uit dat [verzoekster] slechts gedurende 3 seconden haar werktelefoon in de hand heeft gehad, dat zij het werkrooster bekeek (en niet iets voor zichzelf deed), dat de verkeersveiligheid niet in het geding is geweest en er geen aanrijding heeft plaatsgevonden. [verzoekster] dient er dan ook doordrongen te zijn dat zij tijdens het rijden (en dus ook tijdens het in beweging brengen van de tram) geen mobiele telefoon mag gebruiken of in haar hand mag hebben.
4.21
Echter, het handelen van [verzoekster] is niet dusdanig verwijtbaar dat van RET in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daartoe acht de kantonrechter redengevend dat RET zelf geen eenduidig en consistent beleid voert in het geval een medewerker tijdens het besturen van een voertuig met een telefoon in zijn hand wordt gezien.
Dat er geen zerotolerance-beleid geldt binnen RET staat wel vast. Op overtreding van het verbod volgt een sanctie die afhankelijk is van de ernst daarvan, dat volgt ook uit het cabinebeleid. In soortgelijke gevallen als het onderhavige heeft dat geleid tot een ‘tweede waarschuwing’ en een ‘allerlaatste officiële waarschuwing’. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft RET weliswaar aangevoerd dat de ‘tweede waarschuwing’ is gegeven door de manager Metro en dat [verzoekster] onder de afdeling Tram valt, maar RET heeft niet duidelijk kunnen maken waarom in dat geval een andere sanctie moet worden toegepast. De werkzaamheden van een trambestuurder of een metrobestuurder komen de kantonrechter niet wezenlijk anders voor. De ‘allerlaatste officiële waarschuwing’ is wel gegeven aan een trambestuurder, zodat het hiervoor besproken argument in ieder geval niet op gaat. RET heeft in dit verband nog aangevoerd dat een eerdere overtreding in 2016 niet was gedocumenteerd en dat - zo begrijpt de kantonrechter - deze ‘allerlaatste officiële waarschuwing’ als eerste waarschuwing moet worden gezien, maar dat volgt niet uit het onderwerp of de tekst van die brief. Gelet op het voorgaande is gebleken dat RET in andere vergelijkbare gevallen - zonder aanwijsbare en verifieerbare reden - minder streng is opgetreden.
4.22
Hoewel [verzoekster] op zichzelf als een gewaarschuwd werknemer kan worden beschouwd, gelet op de schriftelijke waarschuwing van 1 mei 2017, hoefde zij redelijkerwijs niet te verwachten dat haar arbeidsovereenkomst bij een nieuwe overtreding zou worden beëindigd. In bedoelde brief schrijft RET dat zij kan overwegen om rechtsmaatregelen te treffen, maar waaruit die dan precies bestaan is niet nader omschreven. Het cabinebeleid is op dit punt iets duidelijker (“mogelijk -afhankelijk van de ernst van de overtreding- [kan dit] zelfs leiden tot beëindiging van het dienstverband”) maar haalt het niet bij de tekst uit de ‘allerlaatste officiële waarschuwing” die een collega van [verzoekster] heeft ontvangen (“bij een mogelijke volgende schending van het cabinebeleid, [zal] RET overgaan tot beëindiging van uw dienstverband”).
4.23
Gelet op het voorgaande is van een voldragen e-grond geen sprake en wordt de verzochte ontbinding afgewezen.
g-grond: verstoorde arbeidsverhouding
4.24
RET voert subsidiair aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Beoordeeld dient te worden of er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, die van dien aard is dat van de werkgever in redelijkheid niet langer te vergen is dat hij het dienstverband continueert (Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 46). Hierbij moet de kantonrechter aan de hand van de feiten en omstandigheden kunnen vaststellen dat sprake is van een zodanig zware en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding dat niet de verwachting bestaat dat deze arbeidsverhouding kan worden voortgezet. Bovendien geldt dat als de verstoorde verhouding grotendeels is veroorzaakt of verergerd door de werkgever, dit in beginsel geen grond oplevert voor ontbinding. Van een werkgever mag namelijk voldoende inspanningen verwacht worden om de arbeidsverhouding weer te herstellen.
4.25
RET heeft deze grond onderbouwd met dezelfde feiten en omstandigheden als aangevoerd onder de e-grond. RET heeft aangevoerd dat het vertrouwen van RET is geschonden/weg is doordat [verzoekster] (bij herhaling) onveilig rijgedrag heeft vertoond.
4.26
Met [verzoekster] is de kantonrechter van oordeel dat van een dusdanig ernstige schending van de vertrouwensband geen sprake is. Alleen al vanwege de omstandigheid dat andere medewerkers eveneens bij herhaling (zo volgt uit de ‘tweede waarschuwing’ en de ‘allerlaatste officiële waarschuwing’) onveilig rijgedrag hebben vertoond en in die soortgelijke gevallen geen sprake is van een dusdanig ernstige schending van de vertrouwensband dat dat zou moeten leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Bovendien bestaat er geen zerotolerance-beleid ten aanzien van het hanteren van een mobiele telefoon tijdens het besturen van een dienstvoertuig, zodat het arbitrair is wanneer dan sprake is van een dusdanig ernstige schending van de vertrouwensband die tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet leiden.
4.27
Voor zover RET heeft bedoeld aan te voeren dat door onderhavige procedure een bepaalde verstoring is ontstaan, heeft RET onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze verstoring ernstig en duurzaam is. Bovendien ligt het op de weg van RET om de verstoring - zo nodig - op te lossen en de verhouding te normaliseren.
4.28
Er is gezien het voorgaande geen sprake van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van RET in redelijkheid niet langer te vergen is dat zij het dienstverband met [verzoekster] continueert. Het ontbindingsverzoek kan daarom ook niet op de g-grond worden toegewezen.
4.29
De conclusie van het voorgaande is dat het verzoek van RET wordt afgewezen en de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden.
Het verzoek tot wedertewerkstelling
4.3
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet van 2 mei 2019 toegewezen en het (voorwaardelijke) tegenverzoek van RET tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen. Dat betekent dat het verzoek van [verzoekster] om weer te worden toegelaten tot de gebruikelijke werkzaamheden zal worden toegewezen. De dwangsom wordt toegewezen, met dien verstande dat deze wordt beperkt tot € 25.000,00.
De proceskosten
4.31
De proceskosten komen voor rekening van RET, omdat zij ongelijk krijgt. Vanwege de samenhang tussen het verzoek en het tegenverzoek zullen de proceskosten in het tegenverzoek worden vastgesteld op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In het verzoek van [verzoekster]
5.1
vernietigt het ontslag op staande voet van 2 mei 2019;
5.2
veroordeelt RET om binnen 48 uur na betekening van deze beschikking [verzoekster] te werk te stellen en haar in de gelegenheid te stellen zonder belemmering de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per (gedeelte van een) dag dat RET daarmee in gebreke blijft met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 25.000,00;
5.3
veroordeelt RET tot betaling aan [verzoekster] van het geldende loon van € 2.470,25 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en alle overige emolumenten, met ingang van 2 mei 2019 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, vermeerderd met de wettelijke verghoging van 50 % over het salaris vanaf 2 mei 2019 berekend op de voet van artikel 7:625 BW tot de dag van algehele voldoening, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallig salaris en de wettelijke verhoging van de datum van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
5.4
veroordeelt RET tot het verstrekken van de salarisspecificaties over de maanden mei tot en met augustus 2019 binnen zeven dagen na de datum van betekening van deze beschikking, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per (gedeelte van een) dag dat RET daarmee in gebreke blijft, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 2.500,00;
5.5
veroordeelt RET in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 231,00 aan griffierecht en € 721,00 aan salaris voor de gemachtigde;
In het tegenverzoek van RET
5.6
wijst het verzoek van RET af;
5.7
veroordeelt RET in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op nihil.
In beide verzoeken
5.8
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
28356