In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van drugs in een woning en van drugs en een vuurwapen in een auto. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza. De officier van justitie, mr. L.L. van Delft, had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat er sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de TCI-informatie voldoende grondslag bood voor de verdenking en dat de machtiging tot binnentreden in de woning rechtmatig was. Tijdens het onderzoek in de woning werden drugs aangetroffen, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs en dat hij daarover beschikkingsmacht had.
Evenzo werd in de auto van de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid heroïne en een vuurwapen aangetroffen. De verdachte verklaarde dat hij de auto op verzoek van een ander op zijn naam had gezet en dat hij niet op de hoogte was van de drugs en het wapen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de drugs en het wapen aanwezig had gehad. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.